ECLI:NL:GHARL:2019:4747

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
4 juni 2019
Zaaknummer
200.257.246
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging gesloten jeugdhulp en beoordeling van de noodzaak tot voortzetting in een open setting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, aangeduid als [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had de bestreden beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland aangevochten, waarin een machtiging tot gesloten jeugdhulp was verleend. De moeder verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI af te wijzen. De GI, als verweerster, vroeg het hof om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep of het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Het hof heeft de feiten en het verloop van de procedure in eerste aanleg en hoger beroep in overweging genomen. De minderjarige, geboren in 2004, is onder toezicht gesteld en heeft een problematische voorgeschiedenis, waaronder verwaarlozing en onveilige situaties. Het hof oordeelde dat de gronden voor de machtiging tot gesloten jeugdhulp in eerste instantie aanwezig waren, maar dat deze gronden op het moment van de uitspraak niet meer voldoende waren. De minderjarige had positieve ontwikkelingen doorgemaakt en het hof achtte het risico van negatieve effecten van een voortzetting van de gesloten plaatsing groter dan het risico van onttrekking aan de noodzakelijke hulp in een open setting.

Het hof concludeerde dat de behandeling van de minderjarige in een open setting kon worden voortgezet en dat de gesloten plaatsing niet langer noodzakelijk was. Het hof verwierp het hoger beroep van de moeder en wees het meer of anders verzochte af, waarmee de eerdere beschikking van de kinderrechter werd bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.257.246
(zaaknummer rechtbank Gelderland 343916)
beschikking van 4 juni 2019
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Erkens te Den Haag,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de minderjarige],
thans verblijvende in de instelling voor gesloten jeugdzorg Stichting [B] te [C] ,
verder te noemen: [de minderjarige] ,
advocaat: mr. C.C. Sneper.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 21 januari 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties 1 tot en met 5, ingekomen op 2 april 2019;
- het verweerschrift van de GI met producties.
2.2
Op 6 mei 2019 is [de minderjarige] verschenen, die buiten aanwezigheid van de overige belanghebbenden door het hof is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 7 mei 2019 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. [de minderjarige] is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI zijn verschenen mevrouw [D] en mevrouw [E] .

3.De feiten

3.1
Uit de relatie van de moeder en [de vader] (hierna: de vader) is [de minderjarige] geboren [in] 2004 te [A] .
De moeder is belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 13 november 2017 heeft de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, [de minderjarige] onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar, welke termijn laatstelijk is verlengd bij beschikking van 15 oktober 2018 van de kinderrechter in die rechtbank voor de periode 15 oktober 2018 tot 13 november 2019.
3.3
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 24 september 2018 heeft de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem ten behoeve van [de minderjarige] een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp verleend tot 22 oktober 2018.
3.4
De GI heeft ingevolge artikel 6.1.2 lid 5 Jeugdwet (Jw) op 9 oktober 2018 bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is. Een gekwalificeerde gedragswetenschapper die [de minderjarige] met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht, heeft ingestemd met het verzoek.
3.5
De GI heeft op 9 oktober 2018 de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem verzocht een machtiging gesloten jeugdhulp te verlenen voor de duur van de op dat moment geldende ondertoezichtstelling en voor de duur van zes maanden bij verlenging van de ondertoezichtstelling.
3.6
Bij beschikking van 15 oktober 2018 heeft de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats een machtiging gesloten jeugdhulp verleend tot uiterlijk 22 januari 2019, de beslissing voor het overige aangehouden en de GI verzocht te rapporteren over het observatie/diagnostiek traject.
3.7
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter in die rechtbank een machtiging gesloten jeugdhulp verleend voor [de minderjarige] voor de periode van 22 januari 2019 tot uiterlijk 13 mei 2019.
3.8
De GI heeft op 16 april 2019 de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem verzocht een machtiging gesloten jeugdhulp te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.9
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is meegedeeld dat de kinderrechter bij beschikking van 3 mei 2019 deze machtiging heeft verleend voor de duur van twee maanden.
3.1
[de minderjarige] is op 25 september 2018 geplaatst in [B] (hierna: [B] ) en verblijft sindsdien aldaar.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek af te wijzen.
4.2
De GI voert verweer en zij verzoekt het hof de moeder in het door haar ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. Een machtiging kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 2 Jw slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
5.2
Een machtiging voor een jeugdige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 3 Jw bovendien slechts worden verleend indien:
a. de jeugdige onder toezicht is gesteld,
b. de voogdij over de jeugdige berust bij een gecertificeerde instelling, of
c. degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
5.3
Het hof dient te beoordelen of ten tijde van de bestreden beschikking én ten tijde van het afgeven van de beschikking van het hof de gronden voor een machtiging tot opname van [de minderjarige] in een gesloten accommodatie aanwezig waren respectievelijk nog steeds zijn.
5.4
Het hof is, evenals de rechtbank, van oordeel dat bij [de minderjarige] sprake is van ernstige opgroei- dan wel opvoedingsproblemen. [de minderjarige] is een kwetsbaar meisje met een zeer belaste voorgeschiedenis. Zij is verwaarloosd, aan haar zijn onvoldoende structuur en grenzen geboden en zij is veelvuldig blootgesteld aan onveilige situaties. De moeder kon haar onvoldoende bescherming bieden. Bij [de minderjarige] is sprake van een onveilige hechting en een posttraumatische stressstoornis.
5.5
[de minderjarige] verblijft inmiddels ongeveer acht maanden bij [B] en het observatie/diagnostiek-traject is vijf maanden geleden afgerond. [de minderjarige] heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Zij gaat naar school en is bezig met haar toekomst. Het gaat goed met haar op de groep, wat ook blijkt uit het feit dat zij in februari 2019 is doorgestroomd naar een besloten groep waar zij meer vrijheden heeft. [de minderjarige] realiseert zich dat zij thans niet naar huis kan. Zij erkent haar problematiek, ziet in dat zij behandeling nodig heeft en werkt hieraan mee, zoals ook de GI ter zitting heeft verklaard. De GI is echter van mening dat [de minderjarige] haar behandeling in de gesloten setting moet afronden alvorens te kunnen doorstromen naar een open setting, te meer nu de veiligheid van [de minderjarige] in het gezinssysteem niet kan worden gewaarborgd. [de minderjarige] en het gezinssysteem zijn daarvoor volgens de GI te kwetsbaar.
Ter zitting van het hof is gebleken dat de EMDR-therapie van [de minderjarige] in overleg met de therapeut is gestaakt omdat [de minderjarige] daarbij geen baat had. [de minderjarige] heeft thans nog slechts wekelijks individuele therapie in de vorm van gesprekken met een therapeut. Het is volgens [de minderjarige] niet noodzakelijk om deze behandeling vanuit een gesloten setting te laten plaatsvinden.
5.6
Gelet op het ingrijpende vrijheidsbenemende karakter van de gesloten setting dient een dergelijke maatregel – mede in aanmerking genomen de jeugdige leeftijd van [de minderjarige] – niet langer te duren dan strikt noodzakelijk is. Gelet op de positieve ontwikkelingen die [de minderjarige] heeft doorgemaakt schat het hof het risico van negatieve effecten op [de minderjarige] van het laten voortduren van de gesloten plaatsing groter in dan het risico dat [de minderjarige] zich in een open setting zal onttrekken aan de voor haar noodzakelijk geachte hulp dan wel dat zij daaraan door anderen zal worden onttrokken. Van belang acht het hof ook dat inmiddels bij de moeder een maatschappelijk werker is betrokken van wie de moeder hulp accepteert en dat de moeder inmiddels inziet dat [de minderjarige] momenteel niet naar huis kan.
Het hof is dan ook van oordeel dat de behandeling van [de minderjarige] in een open setting kan worden voortgezet. Het hof betrekt in zijn oordeel dat de GI nog geen helder toekomstplan lijkt te hebben voor [de minderjarige] , zoals de moeder en [de minderjarige] stellen en het hof ter zitting ook is gebleken. Het hof acht het nemen van beschermings- dan wel veiligheidsmaatregelen voor [de minderjarige] wel nodig – door bijvoorbeeld het geven van een aanwijzing door de GI. Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat een gesloten plaatsing hiervoor niet meer noodzakelijk is.
5.7
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat ten tijde van de bestreden beschikking door de rechtbank er voldoende gronden aanwezig waren om een machtiging te verstrekken om [de minderjarige] te plaatsen in een gesloten accommodatie maar dat die gronden thans niet meer (voldoende) aanwezig zijn.
Het onder 3.5 omschreven verzoek van de GI, dat heeft geleid tot de bestreden beschikking, is beperkt tot 13 mei 2019. Aangezien deze datum ten tijde van het geven van deze beschikking is verstreken, kan het hof het verzoek van de GI niet meer afwijzen (noch met terugwerkende kracht, noch voor zover het de periode vanaf 13 mei 2019 betreft). De onder 3.9 vermelde beschikking van de kinderrechter van 3 mei 2019, die is gegeven naar aanleiding van het onder 3.8 genoemde verzoek van de GI van 16 april 2019, is in deze procedure niet ter beoordeling aan het hof voorgelegd. Dit betekent dat het hof het hoger beroep zal verwerpen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verwerpt het hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, E.B. Knottnerus en M.S. van Gaalen, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier, en is op 4 juni 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.