ECLI:NL:GHARL:2019:4719

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
4 juni 2019
Zaaknummer
200.212.794/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindarrest na tussenarrest inzake huurgeschil met schadevergoeding en bewijslevering

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een hoger beroep in een huurgeschil. De appellant, wonende te [A], heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de geïntimeerden, [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2], wonende te [B]. De zaak is eerder behandeld in een tussenarrest van 9 oktober 2018, waarin het hof [geïntimeerde1] heeft toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. De enquête was gepland op 23 april 2019, maar [geïntimeerde1] heeft op die dag besloten af te zien van het voorbrengen van getuigen. Na deze beslissing hebben beide partijen arrest gevraagd, waarbij aanvullende stukken zijn overgelegd.

In het eindarrest van 4 juni 2019 heeft het hof geoordeeld dat de geïntimeerden c.s. aan de appellant een bedrag van € 7.573,69 verschuldigd zijn, inclusief bedragen voor schade aan een garagedeur, keuken en raamblinden. Het hof heeft vastgesteld dat de bewijslevering met betrekking tot een schadebedrag van € 2.000,- voor schade door een boobytrap niet heeft plaatsgevonden, waardoor dit bedrag ook vaststaat. De grieven in het principaal appel zijn gedeeltelijk gegrond bevonden, en het hof heeft het eerdere vonnis van de rechtbank Noord-Nederland deels vernietigd.

De kosten van de procedure in hoger beroep zijn gecompenseerd, en de geïntimeerden c.s. zijn veroordeeld in de kosten van het incidenteel hoger beroep. Het arrest is openbaar uitgesproken door de rechters in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.212.794/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/148161 / HA ZA 16-99)
arrest van 4 juni 2019
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. A.L. van Onna, kantoorhoudend te Franeker,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [B] ,
hierna:
[geïntimeerde1],
2. [geïntimeerde2] ,
wonende te [B] ,
hierna:
[geïntimeerde2],
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. H.A. van Beilen, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1.Het verdere verloop van de procedure

Het hof verwijst naar het tussenarrest van 9 oktober 2018.
In dat arrest heeft het hof [geïntimeerde1] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. De datum voor de enquête is uiteindelijk vastgesteld op 23 april 2019. Op die dag heeft [geïntimeerde1] bericht alsnog af te zien van het voorbrengen van getuigen.
Daarna is de zaak weer op de rol gebracht en hebben beide partijen arrest gevraagd, onder overlegging van de aanvullende stukken.

2.De verdere beoordeling

2.1
Het hof heeft in het tussenarrest beslist dat [geïntimeerden] c.s. aan [appellant] dienen te betalen:
€ 145,20 voor de garagedeur;
€ 428,49 voor de keuken;
€ 5.000,- voor de raamblinden.
2.2
De bewijslevering heeft betrekking op het bedrag van € 2.000,- voor de schade aangericht door de boobytrap. Nu [geïntimeerden] c.s. hebben afgezien van bewijslevering op dit punt, staat ook dit bedrag vast, zodat zij ook dit bedrag aan [appellant] verschuldigd zijn. Derhalve zal het hof [geïntimeerden] c.s. veroordelen tot betaling van € 7.573,69 in hoofdsom.
2.3
De slotsom
De grieven in principaal appel slagen gedeeltelijk. Het hof zal het eindvonnis waarvan beroep deels vernietigen voor zover de rechtbank een lager bedrag dan € 7.573,69 heeft toegewezen. Ook bij deze uitkomst zijn partijen over een weer deels in het ongelijk gesteld, zodat de kosten in eerste aanleg terecht zijn gecompenseerd. Het hof zal ook de kosten van de procedure in hoger beroep in principaal appel om deze reden compenseren.
[geïntimeerden] c.s. zullen als de daarin in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het incidenteel hoger beroep worden veroordeeld, aan de zijde van [appellant] c.s. te begroten op 0,5 punt naar tarief I voor het salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van
21 december 2016, uitsluitend voor zover [geïntimeerden] c.s. daarbij in rechtsoverweging 5.3 zijn veroordeeld tot betaling van € 3.802,85 inclusief btw;
in zoverre opnieuw rechtdoende
veroordeelt [geïntimeerden] c.s. tot betaling van € 7.573,69 (inclusief btw, voor zover al van toepassing) aan [appellant] , te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf
11 januari 2016 tot de dag van volledige betaling;
bekrachtigt dit vonnis voor het overige;
veroordeelt [geïntimeerden] c.s. in de kosten van de procedure in incidenteel hoger beroep, aan de zijde van [appellant] te begroten op € 379,50 voor salaris van de advocaat;
compenseert de proceskosten voor het overige in die zin dat elke partij de verdere eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. D.H. de Witte en mr. M. Willemse en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
4 juni 2019.