Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
[Z](hierna: belanghebbende)
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Enschede(hierna: de Inspecteur)
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin een naheffingsaanslag omzetbelasting is opgelegd over de jaren 2012 en 2013. De naheffingsaanslag van € 10.178 werd opgelegd, met een belastingrente van € 1.461. De inspecteur van de Belastingdienst had het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Tijdens de zitting op 30 april 2019 werd het geschil besproken, waarbij de kernvraag was of de inspecteur zijn recht op controle had verwerkt en of er in rechte te beschermen vertrouwen was gewekt dat de aangiften omzetbelasting correct waren. Het Hof oordeelde dat het aan belanghebbende was om te bewijzen dat er recht op aftrek van voorbelasting bestond. Belanghebbende kon echter geen bewijs overleggen dat de voorbelasting in rekening was gebracht en dat de inspecteur vertrouwen had gewekt dat de aangiften akkoord waren.
Het Hof concludeerde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van gewekt vertrouwen door de inspecteur. De communicatie tussen belanghebbende en de inspecteur, inclusief een aantal brieven en telefoongesprekken, leidde niet tot de conclusie dat de inspecteur stilzwijgend had ingestemd met de aangiften. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding te zien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.