ECLI:NL:GHARL:2019:4529

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 mei 2019
Publicatiedatum
27 mei 2019
Zaaknummer
200.252.417/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over arbeidsrelatie en billijke vergoeding in onderwijssector

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep van Stichting voor Interconfessioneel Voortgezet Onderwijs Het Baken tegen een eerdere beschikking van de kantonrechter. De zaak betreft een arbeidsconflict tussen Het Baken en een docente, [verweerster], die na een periode van arbeidsongeschiktheid weer in het arbeidsproces wilde terugkeren. Het Baken had de arbeidsovereenkomst van [verweerster] willen ontbinden op basis van ernstig verwijtbaar handelen. De kantonrechter oordeelde echter dat Het Baken zelf ernstig verwijtbaar had gehandeld door onvoldoende ondersteuning te bieden aan [verweerster] tijdens haar re-integratie en dat de arbeidsrelatie onherstelbaar verstoord was door het handelen van Het Baken. De kantonrechter kende [verweerster] een billijke vergoeding toe van € 19.000,- bruto.

In hoger beroep heeft Het Baken de beslissing van de kantonrechter bestreden, met de argumenten dat zij niet ernstig verwijtbaar had gehandeld en dat de hoogte van de billijke vergoeding te hoog was. Het hof heeft echter geoordeeld dat Het Baken inderdaad ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, vooral gezien de omstandigheden van de re-integratie van [verweerster] en haar psychische klachten. Het hof heeft de eerdere beslissing van de kantonrechter bevestigd en de billijke vergoeding gehandhaafd, met de overweging dat deze vergoeding niet alleen compensatie voor inkomensverlies is, maar ook dient als genoegdoening voor het ernstig verwijtbaar handelen van Het Baken. Het hof heeft de proceskosten in beide instanties toegewezen aan de zijde van [verweerster].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.252.417/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, 6858057)
beschikking van 27 mei 2019
in de zaak van
Stichting voor Interconfessioneel Voortgezet Onderwijs Het Baken,
gevestigd te Almere,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoekster, tevens verweerster in het voorwaardelijke tegenverzoek,
hierna: Het Baken,
advocaat: mr. W. Brussee,
tegen
[verweerster],
wonende te [A] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijke tegenverzoek,
hierna: [verweerster] ,
advocaat: mr. J.B.M. Swart.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de beschikking van
25 september 2018 van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- het beroepschrift van Het Baken, ter griffie ontvangen op 21 december 2018;
- het proces-verbaal van de zitting bij de kantonrechter;
- het verweerschrift, tevens incidenteel hoger beroep van [verweerster] , met twee producties;
- het verweerschrift in incidenteel hoger beroep met een productie;
- de brief van mr. Swart van 8 mei 2019 met productie 3;
- de op 10 mei 2019 gehouden mondelinge behandeling, waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd.
2.2
Vervolgens heeft het hof uitspraak bepaald op 24 juni 2019 of zoveel eerder als mogelijk is.
2.3
Het Baken heeft verzocht de beschikking van de kantonrechter gedeeltelijk te vernietigen, te weten voor zover is geoordeeld dat zij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en tot betaling van een billijke vergoeding van € 19.000,- bruto is veroordeeld, en [verweerster] te veroordelen in de proceskosten.
2.4
In incidenteel hoger beroep heeft [verweerster] verzocht de beschikking te vernietigen voor zover een billijke vergoeding is toegekend van € 19.000,- bruto en in plaats daarvan toe te kennen € 75.000,- bruto, althans een hoger bedrag dan de reeds betaalde € 19.000,- bruto, met veroordeling van Het Baken in de proceskosten met nakosten.

3.De feiten

3.1
De kantonrechter heeft (onder 2.1 tot en met 2.13 van de beschikking waarvan beroep) de feiten vastgesteld. Aangevuld met wat in hoger beroep is komen vast te staan, zijn de feiten, voor zover in hoger beroep nog van belang, als volgt.
3.2
[verweerster] , geboren [in] 1957, is [in] 2007 als docent [----] in dienst getreden bij Het Baken, een school voor bijzonder onderwijs. Daar genoot zij laatstelijk een salaris van € 3.436,99 bruto per maand exclusief emolumenten bij een arbeidsomvang van 0,8640 fte.
3.3
Op de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is de Cao voor het Voortgezet Onderwijs van toepassing. Deze cao kent een WW-regeling en daarnaast een regeling voor een bovenwettelijke uitkering (de Wovo) die voor het bijzonder onderwijs anders is dan voor openbaar onderwijs.
3.4
[verweerster] is op 15 mei 2017 arbeidsongeschikt geraakt. Kort daarvoor had Het Baken haar aangesproken op een incident bij een PTA. Eerder, in augustus 2016, is [verweerster] teruggeplaatst van een LD-schaal naar een schaal bij de LB-functie, waartegen zij aanvankelijk met succes in beroep is gekomen blijkens de beslissing van de Commissie van Beroep VO van 23 december 2016. Haar beroep tegen de beslissing na herbeoordeling is vervolgens ongegrond verklaard.
3.5
Tijdens haar arbeidsongeschiktheid heeft [verweerster] vernomen dat haar levenspartner ongeneeslijk ziek was.
3.6
Op advies van de bedrijfsarts is eerst in december 2017 een Plan van Aanpak opgesteld, dat door [verweerster] en conrector [B] (hierna: [B] ) is ondertekend. Daarin staat als visie van [verweerster] dat zij gemotiveerd is om terug te keren in het arbeidsproces, openstaat voor een gesprek met een arbeidsdeskundige en geïnteresseerd is in andere mogelijkheden, ook elders. Bij het kopje ‘arbeidsverhoudingen’ staat dat er in het verleden gebeurtenissen zijn geweest die hebben geleid tot een vertrouwensbreuk met de directeur en een sectielid. Dat geeft een gevoel van onvoldoende steun. [verweerster] geeft aan niet open te staan voor mediation, gezien ervaringen in het verleden.
3.7
In het inzetbaarheidsprofiel van 23 januari 2018 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat [verweerster] is aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken en met een overzichtelijk takenpakket met beperkte verantwoordelijkheden waarin de prikkelinput wordt gedoseerd. Dit gedurende gemiddeld drie uur per dag en gemiddeld tien uur per week. Deze beperkingen zijn volgens de bedrijfsarts tijdelijk en zullen naar verwachting in enkele maanden volledig afnemen. Opbouw van uren zou met ingang van 29 januari 2018 moeten worden uitgebreid naar 13 uur per week waarna elke twee weken tijdcontingent kan worden opgebouwd met vier uur per week.
3.8
[verweerster] heeft aanvankelijk aan projecten gewerkt. Bij e-mail van vrijdag 9 februari 2018 heeft [B] , die [verweerster] bij haar re-integratie heeft begeleid, het volgende bericht:
“Zoals beloofd hierbij nog het overzicht van de te geven lessen komende week:
Maandag:
08.30 4
La.2 in lok B11
16.15
uur, G2 steunles [----] in B13
Dinsdag: 14.00 uur leerlingen uit G3 en G4 komen naar B13 toe om bij aan te geven of ze steunles willen hebben en zo ja voor welk onderdeel
Woensdag:
13.05-13.50 uur 4LA.4 in B15
15.3
uur tweede surveillant (samen met [C] ) voor de inhaaltoetsen in lokaal G17. [D] is
daarbij ook aanwezig
Donderdag:
13.05-13-50 uur 4LA.3 in B14
13.50-14.35.uur 4LA:l in B14
15.3
uur G2 steunles [----] in B15
Vrijdag 10.00 uur gesprek met mij”
3.9
Op donderdag 15 februari 2018 om 01:04 uur heeft [verweerster] , ten behoeve van het voor de volgende dag geplande voortgangsgesprek met [B] , aan [B] een mail gestuurd waarin onder meer staat:
“In het kader van mijn reïntegratie verzorg ik op donderdag de steun/bijles [----] voor aantal G2leerlingen. Steun/ bijles [----] voor G2 leerlingen is daar bij gekomen. Dit om geleidelijk aan te wennen aan lesgevende activiteiten. Vrijdag 9 februari hebben wij een voortgangsgesprek gehad. Ik heb aangegeven dal ik wel ingeroosterd sta voor steunles [----] , maar dat er tot op heden geen leerlingen zijn verschenen. Ik ben vorige week en de week ervoor op maandag tevergeefs naar school gekomen. Heb aan jou gezegd tijdens gesprek niet goed hiermee om te kunnen gaan. Ik stel me in op geven van een ondersteunende les, maar dan zijn er geen leerlingen. Dit bevreemdt jou ook en zou dit gaan uitzoeken. (...) Voor deze week heb je me gevraagd ook de lessen [----] van [E] (die wegens zijn afwezigheid uitvallen) in twee G4 klassen te geven. Je zag aan mijn reactie dat ik van deze taak schrok, me hier zeker nog niet veilig in voel. (...) Ik heb jou gevraagd om dan voor mij het overzicht op mail te zetten. Ik heb aangegeven dat het voor mij belangrijk is dat het lokaalnummer klopt. Dit ter voorkoming van stress indien ik bij verkeerde lokaal zou staan. Jij hebt mij het overzicht van de activiteiten voor deze week per mail gestuurd. Ik kan je vertellen dat ik er toch wel heel erg tegenop zag om G 4 les te geven. Maar heb me hier maandag over heen willen zetten. Maar ik kan niet ontkennen dat ik erg nerveus voor de confrontatie was. Hoewel ik dit niet aan de leerlingen wilde laten merken natuurlijk! In het weekend heb ik mijn les goed voorbereid. Zoals reeds telefonisch aan jou doorgegeven heb ik maandagochtend van 8.25 uur tot 8.45 uur in opgegeven lokaal op leerlingen zitten wachten, maar niemand is verschenen. Heb vervolgens nog (met veel spanningsklachten hierdoor) in school lopen kijken of ik G 4 leerlingen heb zien staan in gang elders. Was niet het geval. Voelde niet goed en ben toen gauw naar huis gereden om op mijn thuisgelaten mobieltje te kijken op mail of ik me dan misschien had vergist in tijd en lokaal. Ging ineens erg aan mezelf twijfelen. Maar dit was niet het geval. Ik was op juiste tijd en plaats (gelukkig...) In de middag wederom een teleurstelling. Ik was ingeroosterd voor steunles [----] G2. Was er op aangegeven tijd bij aangegeven lokaal. Ook daar niemand. Wederom voor niets naar school gekomen. Had een erg onplezierig gevoel over de dag. Dinsdag het (best wel intensieve) gesprek met de arbeidsdeskundige gehad. Om 13.00 uur dit gesprek. Om 14.00 uur uitv gesprek weggegaan omdat leerlingen van G3 en G4 zich hij mij zouden melden met een hulpvraag. Ik zou de vragen en aantal leerlingen inventariseren. Heb in lokaal zitten wachten, maar ook nu weer niemand! Voelde me ongemakkelijk. Leerlingen zien mij en zien mij zoeken...ik als suffe Pietje vragen aan leerlingen op de gang of ze in leerjaar 3 of 4 zitten. Dus wederom onverichterzake weg gegaan.
Woensdag l' histoire se repete. Om 13.00 uur ga ik richting opgegeven lokaal B 15. Erg veel leerlingen op de gang. Is een heel druk hoekje. Kom ik bij lokaal zit klas al binnen. Met andere docent erbij. Ik weet niet wat ik er mee aan moet. Paniek! Zit ik in verkeerde lokaal? Heb ik me vergist? Is dit de klas waar ik les aan moet geven? Dat weet ik niet want ik weet niet welke leerlingen ik krijg. Waar zijn de leerlingen? Ben toen dichtgeklapt. Ik snapte er helemaal niets meer van. Voor de zoveelste keer zinloze actie. Ik voelde me zo belachelijk en falen. Is de taak wel serieus bedoeld? Leerlingen zagen dat ik gestresst was. Ben naar huis gereden en was uitgeput. Heb het als demotiverend ervaren dat er voor de zoveelste keer deze week iets fout is gegaan. Heb een slaap/ kalmeringstablet genomen toen ik thuis kwam.
Al deze gebeurtenissen deze week hebben mij een emotionele terugval gegeven, voel me falen en hebben me weinig zeker gemaakt. Kan er nu dus ook niet van slapen en ben daarom vannacht maar deze mail aan je gaan schrijven.”
3.1
Bij het geplande gesprek tussen [B] en [verweerster] op vrijdag 16 februari 2018 was rector [F] aanwezig, evenals diens secretaresse die een verslag van deze bijeenkomst heeft opgemaakt. In dit gesprek is [verweerster] wegens het niet geven van lessen en het niet surveilleren geschorst. Hierop heeft [verweerster] schriftelijk gereageerd.
3.11
[B] heeft op vrijdag 16 februari 2018 om 12:15 uur aan [F] gemaild dat hij op maandag 12 februari 2018 van leerlingen en docenten had gehoord dat het eerste lesuur aan G4 niet was doorgegaan omdat [verweerster] niet aanwezig was. Om 16.25 uur die dag is hij naar lokaal B13 gegaan om te kijken of [verweerster] de les gaf die in dat lokaal om 16.15 zou beginnen. Hij trof een leeg lokaal aan, heeft [verweerster] niet gezien en is ook niet door haar geïnformeerd over haar afwezigheid. Aan teamleider [G] heeft hij gevraagd bij leerlingen die het eerste uur les zouden krijgen, te inventariseren of er een docent aanwezig was. Leerlingen hebben aangegeven vergeefs op een docent te hebben gewacht, aldus [B] .
[B] heeft zelf op vrijdag 16 februari 2018 tijdens een les van docent [H] aan leerlingen van G2 gevraagd of de steunlessen [----] die week waren gegeven. Dat was niet gebeurd op maandagmiddag (een aantal leerlingen heeft toen vergeefs staan wachten) maar wel op donderdag. Docent [H] heeft dit bij mail van 20 februari 2018 bevestigd.
3.12
In zijn brief van 23 februari 2018 aan [verweerster] heeft [F] geschreven:
“Hierbij kom ik terug op de gang van zaken in week 7 van 2018. Tijdens het feitenonderzoek dat ik
deze week heb laten verrichten ben ik op de volgende discrepanties gestuit in jouw verweer over je
aanwezigheid op maandagmiddag 12 februari 2018:
• Leerlingen verklaren dat zij wel degelijk op maandag 12 februari om 16:15 uur in het aangegeven
lokaal aanwezig waren;
• Collega’s verklaren jouw niet op dat tijdstip te hebben gezien in lokaal B13, maar ook niet in de
school;
• De inloggegevens van het computersysteem tonen aan dat er die middag niet foutief is ingelogd,
noch dat het wachtwoord op 12 februari 2018 verlopen was.
Ik wil graag van je vernemen of je gezien het bovenstaande blijft bij het feitenrelaas dat je mij dinsdag
20 februari hebt gegeven over jouw activiteiten op die maandagmiddag.
Verder geef je in je verweer aan dat je donderdag 15 februari een mail hebt ontvangen van [B]
met het verzoek om een les over te nemen. In de extra stukken die je hebt meegestuurd
ontbreekt deze mail. Graag ontvang ik deze mail zo spoedig mogelijk.
Vanwege het nog lopende feitenonderzoek verleng ik de schorsing met twee weken tot vrijdag 9 maart
2018.
Ik heb je vrijdagmiddag 23 februari 2018 telefonisch geïnformeerd over het feit dat wij nog enkele
vragen aan je hebben en dat ik de schorsing met twee weken verleng. Je vroeg of je die vragen en het
besluit tot verlenging van de schorsing ook op papier zou krijgen. Ik heb hierop bevestigd
geantwoord, waarna jij aangaf zo voldoende te weten.
Tegen het schorsingsbesluit staat overigens beroep open bij de Commissie van Beroep voor het
funderend onderwijs (Postbus 85191, 3508 AD Utrecht).”
3.13
[verweerster] is met ingang van 28 december 2018 volledig hersteld verklaard. Zij heeft vanaf 16 februari 2018 tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2019 niet meer voor Het Baken gewerkt. Vanaf medio januari 2019 heeft zij op andere scholen docenten met ziekteverlof vervangen. Ten tijde van de mondelinge behandeling in hoger beroep had zij drie afwijzingen ontvangen op sollicitaties naar een vaste betrekking elders; enkele sollicitaties liepen nog.

4.De verzoeken aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan

4.1
Het Baken heeft verzocht, kort weergegeven, de arbeidsovereenkomst op korte termijn te ontbinden op primair de e-grond en subsidiair de g-grond, en voor recht te verklaren dat [verweerster] geen recht heeft op de transitievergoeding.
4.2
[verweerster] heeft afwijzing bepleit en subsidiair verzocht de volledige opzegtermijn in acht te nemen en Het Baken te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding en een billijke vergoeding van € 75.000,- bruto.
4.3
De kantonrechter heeft geoordeeld dat [verweerster] niet verwijtbaar, laat staan ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Het Baken heeft ervoor gezorgd dat de arbeidsverhouding zwaar onder druk kwam te staan en heeft niets ondernomen om deze arbeidsverhouding te normaliseren. [verweerster] heeft ter zitting aangegeven dat terugkeer inmiddels niet meer mogelijk is. Van de duurzame en onherstelbare verstoring treft Het Baken een ernstig verwijt. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst, behoudens intrekking van het verzoek door Het Baken, op de g-grond ontbonden met ingang van 1 januari 2019 zonder aftrek van de behandelingstijd en Het Baken veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding van € 45.182,- bruto en een billijke vergoeding van € 19.000,- bruto. Het Baken is voorts veroordeeld in de proceskosten met nakosten.

5.De beoordeling in principaal en incidenteel hoger beroep

5.1
In principaal hoger beroep heeft Het Baken twee gronden voor beroep opgeworpen die zijn aangeduid als grieven. Het hof zal die terminologie volgen. Met de eerste betwist Het Baken dat zij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. De tweede grief komt op tegen de hoogte van de toegekende billijke vergoeding.
In incidenteel hoger beroep heeft [verweerster] aanspraak gemaakt op een hogere vergoeding. Zij wenst € 75.000,- bruto, althans een hoger bedrag dan de reeds betaalde € 19.000,- bruto, met veroordeling van Het Baken in de proceskosten met nakosten.
heeft Het Baken ernstig verwijtbaar gehandeld?
5.2
De kantonrechter heeft overwogen dat niet is uit te sluiten dat [verweerster] wel aanwezig was op maandagmiddag 12 februari 2018 en dat het op de weg van [B] als begeleider van [verweerster] had gelegen om meteen met haar contact te zoeken toen hij constateerde dat zij niet verschenen was op die maandag en de woensdag erop. Dat is voor het eerst aantoonbaar gebeurd op vrijdag 16 februari 2018, toen [verweerster] een regulier begeleidingsgesprek mocht verwachten maar voor haar onverwacht ook de rector aanwezig was. Volgens de kantonrechter getuigt het, zeker in het licht van de medische situatie van [verweerster] , niet van goed werkgeverschap dat dit gesprek is aangegrepen om haar te confronteren met haar functioneren die week en op non-actief te stellen. Dat is volgens de kantonrechter ook niet proportioneel, mede gelet op de duur van het dienstverband, de re-integratie en de bij Het Baken bekende zeer moeilijke privésituatie. Zelfs als [verweerster] enig verwijt treft van de gebeurtenissen die week, dan had Het Baken haar zorgen hierover meteen moeten bespreken met [verweerster] en haar meer begeleiding moeten bieden.
5.3
Het Baken heeft aangevoerd dat de arbeidsverhouding met [verweerster] al ernstig onder druk stond door het onder 3.4 bedoelde incident en de terugplaatsing van [verweerster] in een LB-functie. Het Baken heeft [verweerster] in 2017 tweemaal schriftelijk gewezen op handelen in strijd met het verzuimbeleid. Ook wijst Het Baken erop dat [verweerster] het zelf heeft over een vertrouwensbreuk in het Plan van Aanpak, waarvoor zij geen mediation wil.
[verweerster] betwist dat al voor februari 2018 sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding. Ook weerspreekt zij dat zij, zoals Het Baken stelt, onjuiste verklaringen heeft afgelegd en de rector voor leugenaar heeft uitgemaakt tijdens het gesprek op 16 februari 2018.
5.4
Het Baken heeft het onder 3.4 bedoelde incident in haar contacten met [verweerster] laten rusten vanwege de daarop gevolgde arbeidsongeschiktheid van [verweerster] . Voorstelbaar is dat daarmee niet automatisch het wederzijds vertrouwen is teruggekeerd, maar dat neemt niet weg dat partijen ondertussen wel zorgvuldig hun re-integratieverplichtingen moeten nakomen. Dat voorafgaande aan de arbeidsongeschiktheid van [verweerster] al sprake was van een onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding is niet gebleken.
Over de gang van zaken rond het eerste lesuur op maandag 12 februari 2018 is aan de kant van Het Baken, behalve de verklaring van [B] , geen informatie van anderen in het dossier te vinden. In het verslag van het gesprek op 16 februari 2018 staat ook dat de rector [verweerster] op dat punt het voordeel van de twijfel geeft. Dat is anders voor de steunles die op die dag om 16.15 uur zou aanvangen in lokaal B13. [B] is daar zelf naartoe gegaan om 16.25 uur en heeft een leeg lokaal gezien, terwijl [H] bevestigt dat leerlingen uit de bewuste klas hebben verklaard dat zij daar voor niets hebben staan wachten.
Maar ook indien het hof ervan zou uitgaan dat [verweerster] niet (tijdig) aanwezig was bij lokaal B13 om de bewuste steunles te geven, rechtvaardigt dat niet het optreden van het Baken op 16 februari 2018.
5.5
De rector heeft ter zitting bevestigd dat het verslag van het gesprek op de 16e februari 2018 een getrouwe weergave is van wat er is besproken, ook wat de volgorde betreft. Uit dat verslag blijkt onmiskenbaar dat de insteek van Het Baken is geweest om de confrontatie te zoeken en te komen tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met [verweerster] , terwijl Het Baken de feiten nog niet goed kende. De rector heeft erkend dat hij er tijdens dit gesprek nog van uitging dat [verweerster] de dag ervoor, donderdag de 15e , ook niet verschenen was voor geplande lestaken. Verder blijkt uit dit verslag dat de verklaringen van [verweerster] in dit gesprek niet werden geaccepteerd en dat haar werkweigering werd verweten. Als er geen aanvaardbare, plausibele verklaring zou komen zou de rector de bestuurder informeren en verzoeken [verweerster] met onmiddellijke ingang te ontslaan, zo staat al op bladzijde 1 van het verslag.
Het hof acht dit een premature mededeling en de genomen maatregel, een schorsing in afwachting van verder onderzoek, eveneens prematuur. De wijze waarop Het Baken optreedt is bovendien disproportioneel ten opzichte van een nog arbeidsongeschikte werknemer. [verweerster] zou in de bewuste week voor het eerst weer gaan lesgeven (anders dan steunles) en was daar erg onzeker over, zoals zij in de vroege ochtend van donderdag de 15e februari 2017 aan [B] schreef (zie onder 3.9). Deze mail had aanleiding moeten zijn voor Het Baken om met [verweerster] te overleggen welke begeleiding haar geboden kon worden om het begin van de les te vergemakkelijken. Indien Het Baken meende dat [verweerster] zich ten onrechte onttrok aan haar lestaken bij aanvang van haar re-integratie, had zij [verweerster] kunnen opdragen zich voor aanvang van een les te melden bij bijvoorbeeld [B] . Zeker bij het begin van re-integratiewerkzaamheden behoort een werkgever er rekening mee te houden dat het niet vanzelf spreekt dat alles meteen rimpelloos verloopt en dat een (vanwege psychische klachten) nog arbeidsongeschikte werknemer hulp nodig heeft en geen afrekening in de vorm van een schorsing, die vervolgens heeft voortgeduurd totdat de arbeidsovereenkomst is ontbonden.
5.6
Door te handelen zoals zij heeft gedaan, heeft Het Baken ernstig verwijtbaar gehandeld en daarmee een onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding veroorzaakt, ook als er al sprake was van een vertrouwenskwestie voordat [verweerster] arbeidsongeschikt raakte.
Grief 1 van Het Baken is ongegrond.
hoogte van de billijke vergoeding
5.7
Volgens Het Baken heeft de kantonrechter bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding ten onrechte rekening gehouden met het inkomensverlies over een jaar. Die periode zou redelijk zijn voor het zoeken naar eenzelfde functie als [verweerster] bij Het Baken had. Het Baken voert aan dat [verweerster] vrijwel onmiddellijk een andere baan zou kunnen hebben, omdat zij bevoegd is om les te geven in het basisonderwijs en daar ook ervaring in heeft. In de omgeving van haar woonplaats zijn daarvoor veel vacatures. Ook zou de arbeidsovereenkomst zonder ontbinding al op 15 mei 2019 zijn geëindigd na twee jaar ziekte.
5.8
Het tweede argument van Het Baken snijdt geen hout, zoals [verweerster] terecht heeft opgemerkt, al was het maar omdat zij in december 2018 volledig hersteld is verklaard.
5.9
Het hof acht het redelijk om er bij bepaling van de hoogte van de billijke vergoeding van uit te gaan dat [verweerster] zich gedurende een periode van ongeveer zes maanden na haar volledige herstel en na beëindiging van haar arbeidsovereenkomst met Het Baken uitsluitend mag richten op vacatures in het voortgezet onderwijs, hoewel er banen in het primair onderwijs te over zijn.
Het hof komt daarmee tot een kortere zoekperiode dan de kantonrechter, maar een billijke vergoeding strekt niet alleen tot compensatie van verlies aan inkomsten, maar ook als genoegdoening voor het ernstig verwijtbaar handelen. Daarom is er geen reden om het toegekende bedrag naar beneden bij te stellen.
Grief 2 van Het Baken is eveneens ongegrond.
5.1
Voor een hoger bedrag, zoals door [verweerster] verzocht, heeft [verweerster] geen redenen aangedragen die het hof overtuigen. Niet valt in te zien waarom haar een zoektermijn van twee jaar gegeven zou moeten worden zonder inkomstenverlies, waarom op voorhand moet worden uitgegaan van een lagere inschaling in het basisonderwijs en welke concrete sociale gevolgen van haar vertrek bij Het Baken een (veel) hogere vergoeding rechtvaardigen.
De beroepsgrond in incidenteel hoger beroep gaat niet op.
de slotsom
5.11
De slotsom is dat de grieven in principaal hoger beroep falen. Het principaal hoger beroep wordt verworpen en Het Baken wordt veroordeeld in de proceskosten van dat hoger beroep, aan de zijde van [verweerster] te stellen op € 324,- griffierecht en € 2.148,- voor salaris advocaat volgens liquidatietarief (2 punten, tarief II), met nasalaris zoals in het dictum bepaald. Het hof past tarief II toe omdat de kern van het in principaal hoger beroep de vraag betreft of ernstig verwijtbaar is gehandeld, hetgeen van onbepaalde waarde is.
De beroepsgrond in incidenteel hoger beroep slaagt niet. [verweerster] wordt veroordeeld in de proceskosten van het incidenteel hoger beroep, te stellen op 0,5 x 2 punten, tarief II, derhalve op € 1.074,- voor salaris advocaat, te vermeerderen met nasalaris zoals hieronder bepaald. Het hof gaat in incidenteel hoger beroep eveneens van tarief II uit omdat de kern ervan is of voldoende rekening is gehouden met de ernstige gevolgen van de ontbinding voor [verweerster] .

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en incidenteel hoger beroep:
verwerpt het principaal hoger beroep en veroordeelt Het Baken, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten daarvan, aan de zijde van [verweerster] vastgesteld op € 324,- griffierecht en € 2.148,- salaris advocaat volgens liquidatietarief, te vermeerderen met € 157,- nasalaris en, indien niet binnen veertien dagen na heden vrijwillig is betaald en deze beschikking wordt betekend, bovendien met € 82,- nasalaris;
verwerpt het incidenteel hoger beroep en veroordeelt [verweerster] in de kosten daarvan, aan de zijde van Het Baken te stellen op € 1.074,- salaris advocaat volgens liquidatietarief, te vermeerderen met € 157,- nasalaris en, indien niet binnen veertien dagen na heden vrijwillig is betaald en deze beschikking wordt betekend, bovendien met € 82,- nasalaris;
wijst af wat in principaal of incidenteel hoger beroep meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E.L. Fikkers, mr. W.F. Boele en
mr. H. Manuel en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 mei 2019 in aanwezigheid van de griffier.