ECLI:NL:GHARL:2019:4498

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 mei 2019
Publicatiedatum
27 mei 2019
Zaaknummer
000647-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op vordering tot tenuitvoerlegging van voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 mei 2019 uitspraak gedaan op de vordering van de advocaat-generaal tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel. De veroordeelde, die op 23 april 2019 is aangehouden, had de bijzondere voorwaarden die aan haar voorwaardelijke straf waren verbonden niet nageleefd. De advocaat-generaal stelde dat de maatschappij beschermd moest worden tegen het grensoverschrijdend gedrag van de veroordeelde en dat een gesloten setting noodzakelijk was voor haar behandeling. De raadsman van de veroordeelde pleitte echter voor afwijzing van de vordering, stellende dat de incidenten die tot de terugmelding leidden niet volledig aan de veroordeelde te wijten waren en dat de behandeling in de huidige setting effectiever was voor haar ontwikkeling.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en de getuigen gehoord, waaronder de hoofdbehandelaar van de veroordeelde. Deze getuige sprak haar vertrouwen uit in de mogelijkheid van de veroordeelde om de bijzondere voorwaarden na te leven en benadrukte dat gedragsverandering tijd kost. Het hof concludeerde dat de incidenten niet het gedrag betroffen waarvoor de veroordeelde was bestraft en dat de behandeling in de huidige setting beter was voor haar ontwikkeling dan een PIJ-maatregel. Daarom heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal afgewezen, oordelend dat de tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel voorbarig en disproportioneel was.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
AV-nummer: 000647-19
Parketnummer: 21-004348-17
Uitspraak d.d.: 15 mei 2019
Beslissing van de meervoudige kamer voor strafzaken op de vordering van de advocaat-generaal ex artikel 77cc van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak van veroordeelde:

[veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven te [woonlocatie]
thans gedetineerd te [detentieadres] .
Procesgang
De veroordeelde is bij arrest van 21 december 2018 - voor zover hier van belang - onherroepelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, onder de algemene voorwaarde dat zij zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit en onder de bijzondere voorwaarden dat zij gedurende een proeftijd van twee jaren (onder meer) meewerkt aan behandeling in [woonlocatie] , zich houdt aan afspraken met Jeugdbescherming Amsterdam, meewerkt aan dagbesteding of school, zich houdt aan het locatiegebod (verblijf in [woonlocatie] ), alles onder toezicht en begeleiding door Jeugdbescherming Amsterdam.
De proeftijd is ingegaan op 5 januari 2019.
De advocaat-generaal vordert dat het hof de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde plaatsing in een inrichting voor jeugdigen zal gelasten.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op de niet openbare zitting van 14 mei 2019. Veroordeelde is verschenen, bijgestaan door mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht.
Tevens zijn gehoord: mw. D. Breuker van [woonlocatie] ; mw. K. Leenders van Samen Veilig Midden-Nederland en mw. S. Debaier van Jeugdbescherming Amsterdam.
Motivering van de beslissing
1. Blijkens het bericht van terugmelding van 24 april 2019 van Jeugdbescherming Amsterdam heeft de veroordeelde de bij voormeld arrest opgelegde bijzondere voorwaarden niet nageleefd.
2. De veroordeelde is op 23 april 2019 aangehouden.
3. De advocaat-generaal heeft ter zitting gepersisteerd bij de schriftelijke vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna PIJ-maatregel). De advocaat-generaal heeft erop gewezen dat veroordeelde een groot aantal van de opgelegde bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd. De advocaat-generaal vindt dat de maatschappij moet worden beschermd tegen het grensoverschrijdend gedrag van veroordeelde. In een gesloten setting kan beter worden gewerkt aan de behandeling van veroordeelde.
4. De raadsman heeft bepleit dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen. Het gedrag van veroordeelde past bij haar problematiek en de behandeling die plaatsvindt bij [woonlocatie] draagt bij aan het beheersen van deze problematiek. Veroordeelde is hierbij gebaat. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de incidenten die ten grondslag hebben gelegen aan de terugmelding door Jeugdbescherming Amsterdam niet geheel aan veroordeelde te wijten zijn en ook niet zodanig ernstig zijn, dat ze een tenuitvoerlegging van een onvoorwaardelijk PIJ-maatregel rechtvaardigen.
5. Op grond van artikel 77cc, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht kan de rechter die voorwaarden heeft gesteld in het verband met een voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel, op vordering van het openbaar ministerie - indien een gestelde voorwaarde niet wordt nageleefd of anderszins het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen zulks eist - alsnog de tenuitvoerlegging van de maatregel bevelen.
6. Op de zitting zijn verschillende getuigen gehoord. Namens [woonlocatie] is mevrouw D. Breuker gehoord. Zij is hoofdbehandelaar van veroordeelde. Mevrouw Breuker heeft haar vertrouwen in veroordeelde uitgesproken dat de bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke PIJ-maatregel uiteindelijk kunnen worden nageleefd. Vanuit behandeloogpunt zijn de risico’s beheersbaar en er is duidelijk voortuitgang geboekt in de behandeling van veroordeelde. Mevrouw Breuker heeft erop gewezen dat gedragsverandering niet van de één op de andere dag te verwachten valt, daar is juist behandeling voor nodig. Veroordeelde is nog zeer jong. De hoofdbehandelaar is ervan overtuigd dat een behandeling in het kader van de bijzondere voorwaarden beter is voor de ontwikkeling van veroordeelde, dan een behandeling in het kader van een PIJ-maatregel.
7. Het hof heeft al hetgeen uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken tegen elkaar afgewogen. Het vertrouwen dat de hoofdbehandelaar van [woonlocatie] heeft uitgesproken in het slagen van de bijzondere voorwaarden heeft voor het hof de doorslag gegeven om thans de tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel niet te gelasten. Het hof weegt daarbij mee dat de incidenten, die in het rapport van Jeugdbescherming Amsterdam zijn beschreven en ter zitting zijn besproken, niet het gedrag betroffen waarvoor veroordeelde is bestraft. En ondanks dat deze incidenten ook het verblijf van veroordeelde in [woonlocatie] raakten, heeft men juist vanuit [woonlocatie] zich ervoor uitgesproken dat veroordeelde terugkeert om verder te worden behandeld aldaar. Jeugdbescherming Amsterdam lijkt bovendien pas recent serieus betrokken te zijn bij de behandeling. Gelet op deze omstandigheden is het hof van oordeel dat tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel voorbarig en disproportioneel is.
8. Gelet op het vorenstaande acht het hof termen aanwezig om de vordering van de advocaat-generaal af te wijzen.
BESLISSING
Het hof:
Wijst af de vordering van de advocaat-generaal.
Aldus gewezen door
mr. M.L. Plas, voorzitter,
mr. J.P. Bordes en mr. R.W. van Zuijlen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. B.P. Snijder, griffier,
en op 15 mei 2019 ter openbare zitting uitgesproken.