ECLI:NL:GHARL:2019:4497

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 mei 2019
Publicatiedatum
27 mei 2019
Zaaknummer
21-002274-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging op de Nelson Mandelabrug in Arnhem met vrijspraak voor geweld tegen slachtoffer 1 en veroordeling voor geweld tegen slachtoffer 2

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte was aangeklaagd voor openlijke geweldpleging in vereniging tegen twee slachtoffers op de Nelson Mandelabrug in Arnhem op 2 april 2017. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het geweld tegen slachtoffer 1, omdat niet bewezen kon worden dat hij een significante bijdrage aan het geweld heeft geleverd. Echter, de verdachte is wel veroordeeld voor openlijke geweldpleging tegen slachtoffer 2, waarbij hij schoppen, trappen en slaan heeft gepleegd, wat lichamelijk letsel voor het slachtoffer heeft veroorzaakt.

Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die op het moment van de feiten pas 14 jaar oud was, en de positieve ontwikkeling die hij sindsdien heeft doorgemaakt. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een werkstraf van 80 uren, maar het hof heeft deze straf verlaagd naar een voorwaardelijke werkstraf van 40 uren, mede vanwege de strafverlagende omstandigheden en het tijdsverloop sinds het gepleegde feit.

De vorderingen van de benadeelde partijen zijn afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden aan het geweld tegen slachtoffer 1 en de vordering van slachtoffer 2 niet ontvankelijk werd verklaard. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen en de uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002274-18
Uitspraak d.d.: 28 mei 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 9 april 2018 met parketnummer 05-800044-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 mei 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. R.A.C. Frijns, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De meervoudige kamer voor kinderstrafzaken van de rechtbank Gelderland heeft verdachte veroordeeld wegens tweemaal openlijke geweldpleging in vereniging tot een werkstraf van 80 uren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.hij op of omstreeks 02 april 2017 in de gemeente Arnhem openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de Nelson Mandelabrug, in elk geval op of aan een openbare weg in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit het duwen, slaan, stompen, schoppen en/of trappen tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] .
2.hij op of omstreeks 02 april 2017 in de gemeente Arnhem openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de Nelson Mandelabrug, in elk geval op of aan een openbare weg in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit het schoppen, trappen, slaan en/of stompen tegen het lichaam van [slachtoffer 2] , terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverwegingen

De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 tenlastegelegde. Volgens hem heeft verdachte geen significante of wezenlijke bijdrage geleverd aan het door anderen gepleegde geweld tegen [slachtoffer 1] . Door twee anderen is fysiek geweld gebruikt tegen [slachtoffer 1] . Verdachte heeft geen rol van betekenis hierin gespeeld.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte, door in het holst van de nacht samen met anderen de confrontatie aan te gaan met de slachtoffers, een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld tegen beide aangevers. De advocaat-generaal vindt, net als de rechtbank, dat sprake was van één vechtpartij waar verdachte aan deelnam, waarbij niet uitmaakt dat verdachte alleen tegen [slachtoffer 2] geweld heeft gebruikt.
Het hof overweegt het volgende.
De verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij op de vroege ochtend van 2 april 2017 op de Nelson Mandelabrug in Arnhem, terwijl hij deel uitmaakte van een groep met vier andere jongens, geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en tegen [slachtoffer 2] .
De aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben meerdere verklaringen afgelegd en ook verdachte en de vier jongens die die avond met hem op de brug waren, hebben meerdere verklaringen afgelegd. Tegenover de beschuldigingen van de aangevers staat de verklaring van verdachte, die een andere lezing geeft van hetgeen is gebeurd dan de aangevers. Het hof stelt vast dat er geen onafhankelijke ooggetuige is.
Over de aanleiding van de vechtpartij komen de verklaringen in grote lijnen wel overeen. Alle betrokkenen hebben hierover verklaard dat er tussen aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] enerzijds en de personen met wie verdachte die avond op de brug was anderzijds over en weer is gescholden nadat er een opmerking was gemaakt door iemand met wie verdachte was. Nadat aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn doorgelopen is [medeverdachte X] achter hen aan gefietst. Hij is van zijn fiets gestapt en is tegenover [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gaan staan. Aangever [slachtoffer 2] is vervolgens als eerste overgegaan tot het gebruik van geweld. De aangevers hebben verklaard dat [slachtoffer 2] de [medeverdachte X] heeft geduwd; verdachte en anderen hebben verklaard dat [slachtoffer 2] [medeverdachte X] heeft geslagen. [medeverdachte X] heeft verklaard dat hij toen één van de mannen met zijn vuist in het gezicht heeft geslagen, waarvan later is gebleken dat dit aangever [slachtoffer 1] betrof. Verdachte heeft ook verklaard dat [medeverdachte X] naar een man heeft uitgehaald. Op dat moment zijn verdachte en de andere jongens naar aangevers en [medeverdachte X] toegerend. Verdachte heeft verklaard dat niet hij, maar twee van zijn vrienden geweld hebben gebezigd tegen [slachtoffer 1] . Hij heeft zelf wel geweldshandelingen gepleegd tegen aangever [slachtoffer 2] , maar pas nadat hij zag dat zijn vriend, [medeverdachte Y] , in een vechtpartij met [slachtoffer 2] verwikkeld was en hij zijn vriend te hulp wilde schieten. [medeverdachte Y] heeft verklaard dat hij met verdachte in gevecht is geraakt met [slachtoffer 2] . De overige aanwezigen bevestigen de verklaring van verdachte in zoverre dat hij geen geweld heeft gepleegd richting [slachtoffer 1] , maar uitsluitend richting [slachtoffer 2] .
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde ligt de vraag voor of verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld tegen [slachtoffer 1] .
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat [medeverdachte X] met de aangevers in gevecht is geraakt terwijl verdachte en de anderen op afstand stonden. Verdachte is daarna betrokken geraakt bij het gevecht met [slachtoffer 2] . Het hof is van oordeel dat niet is gebleken dat verdachte enige geweldshandeling heeft gepleegd jegens [slachtoffer 1] dan wel dat hij op enige wijze door verbale of fysieke handelingen de geweldshandelingen jegens [slachtoffer 1] heeft ondersteund of anderszins heeft bijgedragen aan het ontstaan of het voortduren daarvan. Niet is komen vast te staan dat verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het onder 1 tenlastegelegde geweld, zodat dit feit niet kan worden bewezen en verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Het onder 2 tenlastegelegde kan op grond van de wettige bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, overtuigend worden bewezen.
Nu niet kan worden vastgesteld of verdachte letsel aan [slachtoffer 2] heeft toegebracht, wordt verdachte vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.hij opof omstreeks02 april 2017 in de gemeente Arnhem openlijk, te weten opof aande openbare weg, de Nelson Mandelabrug,in elk geval op of aan een openbare wegin vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit het schoppen, trappen, slaan en/ofstompen tegen het lichaam van [slachtoffer 2], terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Beroep op noodweer

De raadsman heeft aangevoerd dat aan verdachte een beroep op noodweer toekomt. Verdachte was getuige van de vechtpartij tussen aangever [slachtoffer 2] en [medeverdachte Y] . Volgens de raadsman was sprake van een wederrechtelijke aanranding van [medeverdachte Y] . Verdachte heeft [medeverdachte Y] ontzet, heeft zich door toepassing van enig geweld zelf weten los te maken uit de greep van [slachtoffer 2] en is daarna weggerend. Verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de raadsman.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zag dat [medeverdachte Y] het gevecht met aangever [slachtoffer 2] aan het verliezen was en dat hij zich er daarom in gemengd heeft.
Het hof heeft hiervoor bij de bewijsoverwegingen al vastgesteld dat verdachte en de anderen, waaronder [medeverdachte Y] , op het gevecht tussen [medeverdachte X] en de aangevers zijn afgerend. Uit de verklaring van [medeverdachte Y] volgt dat hij en verdachte toen in gevecht zijn geraakt met [slachtoffer 2] . Dat verdachte zich pas in dat gevecht heeft gemengd om hem te helpen, volgt niet uit die verklaring.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte de hem verweten gedragingen heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zichzelf of zijn vriend [medeverdachte Y] tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het verweer wordt verworpen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank Gelderland heeft de verdachte in eerste aanleg wegens tweemaal openlijke geweldpleging in vereniging veroordeeld tot een werkstraf van 80 uren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen beide aangevers zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren, alsmede tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaren.
De verdachte wordt vrijgesproken van de openlijke geweldpleging tegen aangever [slachtoffer 1] , zodat reeds om die reden de op te leggen straf lager zal zijn dan door de advocaat-generaal is gevorderd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen, op de Nelson Mandelabrug in Arnhem en midden in de nacht, schuldig gemaakt aan het plegen van geweld tegen aangever [slachtoffer 2] . Door aldus te handelen, heeft verdachte samen met anderen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast leveren dergelijke feiten ook gevoelens van onveiligheid op in de samenleving in zijn algemeenheid.
Er is tijdens de behandeling in eerste aanleg en hoger beroep en ook in de media, met name op initiatief van de aangevers, veel aandacht geweest voor de toedracht en het motief van de ruzie tussen de aangevers en de groep van verdachte. Het hof heeft de toedracht van de ruzie niet objectief kunnen vaststellen en houdt hiermee bij de strafoplegging daarom geen rekening. Wel heeft het hof uit de verschillende verklaringen, waaronder die van aangever [slachtoffer 2] zelf, opgemaakt dat het aangever [slachtoffer 2] is geweest die als eerste overging tot het fysieke geweld. Dit weegt het hof ten voordele van verdachte mee bij het bepalen van de straf.
Ten overstaan van het hof heeft verdachte verteld over zijn persoonlijke omstandigheden. Verdachte was ten tijde van de onderhavige gebeurtenissen pas 14 jaar oud. Hij is na de vechtpartij op de Nelson Mandelabrug aangehouden door de politie en heeft vijf dagen in alle beperkingen vastgezeten op het politiebureau in Arnhem. Dit heeft grote indruk op hem gemaakt. Door de verdenkingen is de situatie op zijn toenmalige school onhoudbaar gebleken en verdachte moest daarom van school wisselen. Ondanks de impact die dit op verdachte heeft gehad, heeft hij de draad op school weer kunnen oppakken. Verdachte geeft na school huiswerkbegeleiding. Thuis gaat het inmiddels ook weer wat beter. Dit alles is ter terechtzitting bevestigd door mevrouw Huisman van de Raad voor de Kinderbescherming en de heer Makhoukhi van het project Swat026. De Raad voor de Kinderbescherming ziet hierin, net als het eerder gegeven advies, geen aanleiding om te adviseren jeugdreclassering op te leggen.
Het hof heeft uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 29 april 2019 opgemaakt dat verdachte na het plegen van onderhavig feit geen contact meer heeft gehad met politie en justitie. Ook houdt het hof rekening met het tijdsverloop sinds het plegen van de openlijke geweldpleging, in april 2017. Eén en ander maakt dat de straf lager uitvalt voor verdachte.
Gelet op de ernst van het gepleegde feit en het LOVS-oriëntatiepunt voor de straftoemeting (jeugd) zou oplegging van een werkstraf ter hoogte van 40 uren in beginsel passend zijn.
Het hof houdt evenwel rekening met de hiervoor geschetste strafverlagende omstandigheden en de positieve persoonlijke ontwikkeling die verdachte, inmiddels een jongen van (nog steeds pas) 16 jaar oud, heeft doorgemaakt.
Alles afwegende komt het hof tot oplegging van een geheel voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 40 uren.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 12.632,30. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.276,61. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.993,99. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 577,23. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdediging heeft de vordering van de benadeelde partij gemotiveerd betwist. Zoals hiervoor onder de strafoplegging overwogen, heeft het hof rekening te houden met enige mate van eigen schuld bij de benadeelde partij. Voorts zijn in de onderbouwing van de vordering van de benadeelde partij bijkomende zaken geschetst, waarvan het hof niet zonder meer kan vaststellen of deze bijkomende zaken in rechtstreeks causaal verband staan tot het bewezenverklaarde feit, en daarmee aan de geleden schade ten grondslag hebben gelegen.
Het hof is op grond hiervan van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat de werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. J.P. Bordes en mr. M.L. Plas, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. B.P. Snijder, griffier,
en op 28 mei 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.