ECLI:NL:GHARL:2019:4496

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 mei 2019
Publicatiedatum
27 mei 2019
Zaaknummer
21-007034-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal na insluiping in woning met afwijzing vordering benadeelde partij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland. De verdachte is beschuldigd van diefstal na insluiping in een woning in Arnhem op 7 september 2016. De verdachte heeft samen met medeverdachten een woning betreden en verschillende goederen, waaronder een sleutelbos en een boormachine, ontvreemd. Tijdens de zitting heeft de verdachte ontkend in de woning te zijn geweest, maar het hof oordeelt dat er voldoende bewijs is voor medeplegen van de diefstal. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding afgewezen, omdat er geen wettelijke grondslag was voor immateriële schadevergoeding. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 31 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-007034-17
Uitspraak d.d.: 13 mei 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 10 november 2017 met parketnummer 05-720278-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1985] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 29 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. S. Kriekaard, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging en een andere beslissing op de vordering van de benadeelde partij komt en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 september 2016, in de gemeente Arnhem, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, in/uit een woning en/of een schuur, (beiden) gelegen aan de [adres] , heeft/hebben weggenomen een (zogenaamde) sleutelbos en/of een (elektrische) heggenschaar en/of een boormachine en/of een schuurmachine, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft is door en namens verdachte vrijspraak bepleit. Verdachte heeft aangegeven dat hij niet in de woning van aangever is geweest. De raadsman heeft primair aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte een van degenen is die in de woning van verdachte is geweest. Voorts heeft de raadsman bepleit dat het aandeel van verdachte niet medeplegen van een woninginsluiping oplevert.
Het hof is van oordeel dat het namens de verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
In aanvulling daarop overweegt het hof als volgt.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij minimaal twee mannen in de woning van de aangever heeft gezien waarbij zij één van de twee mannen, gekleed in een korte spijkerbroek, heeft herkend als de verdachte, haar overbuurman. Medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben verklaard dat zij samen met de verdachte in de woning van aangever zijn geweest. [medeverdachte 2] heeft bij de politie op de vraag wiens idee het was om de woning van aangever binnen te gaan, geantwoord: “Dat was een spontane actie van ons allemaal”.
De uit de woning ontvreemde schuurmachine en boormachine zijn aangetroffen in de auto van de verdachte, evenals de uit de schuur ontvreemde heggenschaar. Een sleutelbos, eveneens afkomstig uit de woning van aangever, kwam bij de aanhouding van verdachte uit diens broekzak tevoorschijn.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] achter woningen langs liep en in de tuinen keek. Ook voelden ze aan de tuindeuren. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hijzelf met de heggenschaar heeft gelopen en dat zijn medeverdachten de spullen in zijn auto hebben gelegd.
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat er sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen bewezen en stelt het hof vast dat de verdachte samen met de medeverdachten goederen heeft meegenomen uit de woning en/of schuur van aangever.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks7 september 2016, in de gemeente Arnhem, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met
een of meeranderen
, althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, in/uit een woning en/of een schuur, (beiden) gelegen aan de [adres] , heeft
/hebbenweggenomen een
(zogenaamde)sleutelbos en
/ofeen (elektrische) heggenschaar en
/ofeen boormachine en
/ofeen schuurmachine,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [benadeelde]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte en zijn medeverdachten zijn in de nachtelijke uren wederrechtelijk de woning van aangever binnengegaan terwijl aangever daar lag te slapen. Verdachte heeft zich kennelijk slechts laten leiden door een zucht naar financieel gewin ten koste van een ander. (Nachtelijke) woninginsluipingen zijn ernstige feiten. Zij veroorzaken niet alleen de nodige materiële en emotionele schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy en het gevoel van veiligheid van de slachtoffers. Het is voor hen bijzonder onaangenaam en beangstigend om te ervaren dat, terwijl men zelf in de woning aanwezig is, vreemden in die woning binnengaan die persoonlijke bezittingen doorzoeken en spullen wegnemen. Het handelen van verdachte en zijn mededaders draagt ook bij aan algemene gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Het hof rekent dit verdachte aan.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van de verdachte van 1 april 2019 volgt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van strafbare feiten, waaronder een soortgelijk feit. Deze veroordelingen hebben hem echter niet weerhouden van het opnieuw begaan van een dergelijk feit.
Het hof heeft gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen doorgaans worden opgelegd zoals wordt beschreven in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt voor een woninginbraak drie maanden gevangenisstraf genoemd.
In de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze ter terechtzitting naar voren zijn gebracht en gelet op het feit dat het strafbare feit inmiddels van meer dan twee jaar geleden dateert, ziet het hof aanleiding daarvan ten gunste van de verdachte af te wijken.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 31 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de reeds door de verdachte in preventieve hechtenis doorgebrachte tijd, in combinatie met een taakstraf voor de duur van 180 uren passend en geboden is. Het voorwaardelijk strafdeel dient mede als stok achter de deur, teneinde te voorkomen dat de verdachte zich opnieuw schuldig zal maken aan (soortgelijke) strafbare feiten in de toekomst.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 275,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
Het hof stelt, onder verwijzing naar het door de Hoge Raad gewezen, onder nummer ECLI:NL:HR:2019:376 gepubliceerde arrest (EBI-arrest) het volgende voorop.
Als de schade die het gevolg is van een onrechtmatige daad nadeel omvat dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde ingevolge art. 6:106 lid 1, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien hij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Van de in art. 6:106 lid 1, onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld (vgl. HR 23 januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2551, rov. 3.4).
Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106 lid 1, onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is (vgl. Parl. Gesch. Boek 6, p. 379 en p. 380). HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519 (Blauw oog) moet ook aldus worden verstaan.
In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde
zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. In HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7721 (Oudejaarsrellen) was die aantasting gelegen in de gevoelens van angst, onveiligheid en onzekerheid met betrekking tot het lijf en goed van de benadeelden die een aantal uren in hun woning in een zeer bedreigende situatie verkeerden, terwijl een reactie op hun verzoek om hulp en bijstand van de politie uitbleef. En in HR 18 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR5213 (Wrongful life) bestond die aantasting in de ernstige inbreuk op het zelfbeschikkingsrecht van de moeder waardoor zij niet ervoor heeft kunnen kiezen de geboorte van een zwaar gehandicapt kind te voorkomen.
Van een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in art. 6:106 lid 1, onder b, BW, is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Het hof overweegt dat van lichamelijk letsel, geschaad zijn in de eer of goede naam of andere aantasting in de persoon bestaande uit geestelijk letsel geen sprake is. De vraag of in dit geval niettemin sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze, beantwoordt het hof in het licht van het voorgaande ontkennend. De aard en de ernst van de normschending brengen niet mee dat dit zonder meer kan worden aangenomen. Uit de onderbouwing van de vordering blijkt dat verdachte en de mededaders in de nachtelijke uren zonder toestemming de woning van de benadeelde partij zijn binnengegaan, hetgeen zou kunnen worden aangemerkt als een ernstige normschending in de hiervoor bedoelde zin. Verder blijkt uit de stellingen van de benadeelde partij dat er een persoonlijke confrontatie is geweest tussen de benadeelde en verdachte en/of zijn mededaders. De door de benadeelde partij gestelde gevolgen daarvan zien echter vooral op de angst voor de veiligheid van zijn spullen en niet zozeer op zijn eigen, persoonlijke veiligheid. Dat maakt naar het oordeel van het hof dat er in dit geval geen sprake is van enige vorm van aantasting van de persoon van benadeelde “op andere wijze” zoals bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek en de daaraan in genoemd arrest van de Hoge Raad gegeven uitleg.
Nu een wettelijke grondslag voor de gevorderde immateriële schadevergoeding ontbreekt, zal het hof de vordering van de benadeelde partij afwijzen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 22d, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
31 (eenendertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
30 (dertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] tot schadevergoeding af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. C.M.E. Lagarde, voorzitter,
mr. F.A.M. Bakker en mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Bresser, griffier,
en op 13 mei 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. F.A.M. Bakker is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 13 mei 2019.
Tegenwoordig:
mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter,
mr. J.J.T.M. Pieters, advocaat-generaal,
mr. H.J. Rosmalen-Jansen, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.