Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[geïntimeerde 2],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een burengeschil tussen twee partijen over de eigendom van een strook grond en het recht van overpad. [Appellant] is sinds 1989 eigenaar van een woning en bijbehorende grond, terwijl [geïntimeerden] sinds 2003 eigenaar zijn van een nabijgelegen woning. Tussen hun percelen ligt een strook grond die eerder eigendom was van de gemeente Groesbeek en waarop een recht van opstal is gevestigd ten behoeve van N.V. Nuon Infra Oost. Bij notariële akte is deze strook grond met een erfdienstbaarheid van overpad aan [appellant] geleverd. In eerste aanleg heeft [appellant] vorderingen ingesteld tegen [geïntimeerden] wegens onrechtmatig handelen en heeft hij verzocht om de verwijdering van door hen aangelegde bestrating en een hekwerk. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen, wat heeft geleid tot hoger beroep.
In hoger beroep heeft [appellant] vijf grieven ingediend, waarbij hij onder andere aanvoert dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet door verjaring eigenaar is geworden van de inham en dat de bestrating en het hekwerk onrechtmatig zijn. Het hof oordeelt dat de eigendom van de inham niet relevant is voor de beoordeling van de vorderingen van [appellant], aangezien de bestrating en het hekwerk zich op het perceel van [geïntimeerden] bevinden. Het hof concludeert dat de vordering tot opheffing van de erfdienstbaarheid van overpad toewijsbaar is, omdat [geïntimeerden] inmiddels een zelfstandige uitweg naar de openbare weg hebben gerealiseerd. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank voor wat betreft de afwijzing van de vordering tot opheffing van de erfdienstbaarheid en compenseert de proceskosten.