In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 mei 2019 uitspraak gedaan in een incident tot voeging ex artikel 217 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De appellant, die in eerste aanleg als gedaagde was aangemerkt, vorderde zich te mogen voegen aan de zijde van de geïntimeerde in het hoger beroep. De geïntimeerde en Altera Vastgoed N.V., die ook betrokken was bij het incident, hebben zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Het hof overweegt dat de rechtbank in eerste aanleg reeds de voeging van de appellant heeft toegestaan, waardoor hij als procespartij is gaan gelden. Dit betekent dat hij niet als een derde partij kan worden beschouwd die zich voor het eerst in hoger beroep wil voegen. Het hof concludeert dat de appellant niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering tot voeging, omdat hij niet zelf hoger beroep heeft ingesteld en voeging niet kan dienen als middel om een verzuim in het aanwenden van rechtsmiddelen te herstellen. Het hof wijst erop dat de situatie anders zou zijn geweest als Altera zelf hoger beroep had ingesteld zonder de appellant te betrekken. De kosten van het incident worden op nihil gesteld, en het hof heeft besloten een meervoudige comparitie van partijen te gelasten om inlichtingen in te winnen en een minnelijke regeling te beproeven. De verdere beslissing wordt aangehouden.