Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellant 1] ,
[appellant 2] ,
[appellant 3] ,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellanten, bestaande uit drie personen, hadden in eerste aanleg bij de kantonrechter in de rechtbank Gelderland een verklaring voor recht gevorderd. Deze vordering betrof de verplichting van Achmea Schadeverzekeringen N.V. om de redelijke kosten voor rechtsbijstand te vergoeden. De kantonrechter had deze vordering afgewezen in zijn vonnis van 9 mei 2018. De appellanten zijn tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen, maar het hof heeft geoordeeld dat zij niet-ontvankelijk zijn in hun hoger beroep. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de vordering van de appellanten een onbepaalde waarde heeft en dat er duidelijke aanwijzingen zijn dat deze waarde onder de appelgrens van € 1.750,- blijft. Het hof heeft vastgesteld dat de gevorderde kosten voor rechtsbijstand, die gematigd zijn tot € 78,68 per eiser, niet voldoende zijn om in hoger beroep te kunnen komen. Het hof heeft de appellanten bovendien in de kosten van het hoger beroep veroordeeld, die zijn vastgesteld op € 726,- voor griffierecht en € 379,50 voor het salaris van de advocaat. Het arrest is in het openbaar uitgesproken, waarbij de rechters in aanwezigheid van de griffier de beslissing hebben genomen.