In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een hoger beroep in een civiele procedure. De appellant, wonende in Frankrijk, heeft een incidentele vordering ingediend op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) om bankafschriften en belastingaangiftes van de geïntimeerde op te vragen. De partijen hebben in 1998 gezamenlijk aandelen verworven in een vennootschap naar Frans recht, de Société Civile Immobilière du Moulin de Pigère, die een landgoed in Frankrijk bezit. De appellant stelt dat er een afspraak is gemaakt over de verdeling van de kosten van het landgoed en dat zij een lening van € 323.995,50 aan de geïntimeerde heeft verstrekt. De geïntimeerde heeft echter betwist dat deze lening is verstrekt en heeft verweer gevoerd tegen de incidentele vordering van de appellant.
Het hof heeft in zijn uitspraak op 21 mei 2019 geoordeeld dat de appellant geen rechtmatig belang heeft bij de gevraagde bankafschriften en belastingaangiftes, omdat de gevraagde bescheiden niet noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de hoofdzaak. De vordering tot overlegging van de bescheiden is afgewezen. Het hof heeft tevens besloten dat er een meervoudige comparitie van partijen zal plaatsvinden om inlichtingen in te winnen en te onderzoeken of er een minnelijke regeling kan worden bereikt. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en de proceskosten in het incident worden aangehouden tot het eindarrest.