ECLI:NL:GHARL:2019:4430

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 mei 2019
Publicatiedatum
23 mei 2019
Zaaknummer
200.245.402
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot overlegging van bankafschriften en belastingaangiftes in geschil over aandeelhouderschap en leningsovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een hoger beroep in een civiele procedure. De appellant, wonende in Frankrijk, heeft een incidentele vordering ingediend op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) om bankafschriften en belastingaangiftes van de geïntimeerde op te vragen. De partijen hebben in 1998 gezamenlijk aandelen verworven in een vennootschap naar Frans recht, de Société Civile Immobilière du Moulin de Pigère, die een landgoed in Frankrijk bezit. De appellant stelt dat er een afspraak is gemaakt over de verdeling van de kosten van het landgoed en dat zij een lening van € 323.995,50 aan de geïntimeerde heeft verstrekt. De geïntimeerde heeft echter betwist dat deze lening is verstrekt en heeft verweer gevoerd tegen de incidentele vordering van de appellant.

Het hof heeft in zijn uitspraak op 21 mei 2019 geoordeeld dat de appellant geen rechtmatig belang heeft bij de gevraagde bankafschriften en belastingaangiftes, omdat de gevraagde bescheiden niet noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de hoofdzaak. De vordering tot overlegging van de bescheiden is afgewezen. Het hof heeft tevens besloten dat er een meervoudige comparitie van partijen zal plaatsvinden om inlichtingen in te winnen en te onderzoeken of er een minnelijke regeling kan worden bereikt. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en de proceskosten in het incident worden aangehouden tot het eindarrest.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof: 200.245.402
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem: NL17.13300)
arrest van 21 mei 2019
in (het incident in) de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] (Frankrijk),
appellante,
eiseres in het incident,
in eerste aanleg: eiseres van de vordering,
verweerster op de tegenvordering,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. O. Hammerstein,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
verweerder in het incident,
in eerste aanleg: verweerder op de vordering,
eiser van de tegenvordering,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. O.L.M. Heuts.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 6 november 2018 hier over.
1.2.
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 5 februari 2019;
- de memorie van grieven tevens houdende een incidentele vordering ex artikel 843a Rv met producties (hierna: MvG);
- de memorie van antwoord in het incident ex artikel 843a Rv.
1.3.
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest in het incident aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De motivering van de beslissing op de incidentele vordering

het geschil in de hoofdzaak
2.1.
Partijen hebben in 1998 ieder de helft van de aandelen in de vennootschap naar Frans recht Société Civile Immobilière du Moulin de Pigère (hierna: de SCI) verworven. De SCI heeft het landgoed ‘ [naam landgoed] ’ in Saint-Laurent-des-Arbres (Frankrijk) in eigendom. In 2002 hebben partijen de vennootschap naar Frans recht Société à Responsabilité Limitée [naam landgoed] (hierna: de SARL) opgericht. Beide partijen houden ieder de helft van de aandelen in deze vennootschap. [geïntimeerde] is enig bestuurder van zowel de SCI als de SARL. De SARL huurt het landgoed ‘ [naam landgoed] ’ van de SCI en exploiteert op het landgoed een bed & breakfast. Partijen zijn het erover eens dat de inkomsten uit deze bed & breakfast niet voldoende waren en zijn om de kosten van het landgoed, waaronder de kosten van het onderhoud van (de gebouwen op) het landgoed te voldoen. Volgens [appellant] is op enig moment tussen partijen afgesproken dat [geïntimeerde] jaarlijks voor in ieder geval € 50.000,- in deze kosten zou bijdragen en dat het restant aan kosten door ieder van partijen voor de helft zou worden gedragen, eventueel door verrekening bij verkoop van het landgoed. [appellant] stelt dat zij in verband hiermee gedurende een periode van ruim twee jaar € 323.995,50 aan [geïntimeerde] heeft geleend. De leenovereenkomst is, aldus [appellant] , schriftelijk bevestigd en aan deze overeenkomst is meerdere keren een addendum toegevoegd ter bevestiging van het nieuwe saldo van de hoofdsom. De overeenkomst heeft tevens het karakter van een schuldbekentenis. [appellant] vordert betaling door [geïntimeerde] van genoemd bedrag van € 323.995,50.
de incidentele vordering
2.2.
[appellant] vordert in het incident, op de voet van artikel 843a Rv, de overlegging van afschriften van (i) alle bankafschriften van door [geïntimeerde] aangehouden bankrekeningen (zowel in Nederland als in het buitenland) vanaf 1 januari 2014 tot de datum van de te geven beslissing en (ii) van alle belastingaangiftes die [geïntimeerde] over de jaren 2014 tot en met 2018 heeft gedaan (ten blijke van opgave van het saldo van de door hem opgegeven bankrekeningen).
2.3.
[appellant] onderbouwt deze incidentele vordering als volgt. In de bankafschriften (van de SARL en/of SCI zo begrijpt het hof) komen stortingen op naam van [geïntimeerde] voor. Deze stortingen betreffen hoofdzakelijk privégelden van [appellant] en contante betalingen door en cheques van klanten van de bed & breakfast die door [geïntimeerde] naar de bank werden gebracht. De stortingen staan op naam van [geïntimeerde] omdat hij als enige gemachtigd was (en is) tot het doen van stortingen op deze bankrekening(en). [appellant] stelt dat zij (vanaf 2014) als enige heeft bijgedragen in de kosten van het onderhoud en de exploitatie van het landgoed voor zover die niet werden gedekt door inkomsten uit de bed & breakfast. [geïntimeerde] beweert dat hij daarin ook heeft bijgedragen. Dat zou moeten blijken uit afschriften van bankrekeningen die op zijn naam staan. De informatie uit die bankafschriften is, aldus [appellant] , van directe invloed op de terugbetalingsverplichtingen uit hoofde van de tussen partijen gesloten leenovereenkomst. [appellant] heeft daarom rechtmatig belang bij het verkrijgen van genoemde bescheiden. [geïntimeerde] voert verweer.
2.4.
Bij de beoordeling van de incidentele vordering geldt het volgende. Een vordering tot afgifte van stukken komt in beginsel voor toewijzing in aanmerking als is voldaan aan de uit artikel 843a lid 1 Rv voortvloeiende, cumulatieve voorwaarden: degene die de vordering instelt, dient een rechtmatig belang te hebben en het moet gaan om bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
2.5.
Aan de vordering van [appellant] in de hoofdzaak zijn primair schriftelijke overeenkomsten van geldlening ten grondslag gelegd. Voor de toewijzing van deze (hoofd)vordering moet eerst worden vastgesteld (in de hoofdzaak) of de op naam van [geïntimeerde] gedane stortingen op de bankrekening(en) van de SARL en/of SCI (vanaf 2014) afkomstig zijn van [appellant] . De thans door [appellant] gevraagde bescheiden kunnen op zich beschouwd niet leiden tot opheldering van die vraag. Vast staat dat er diverse contante geldstromen bestaan, zoals de contante betalingen en betalingen met cheques door gasten van de bed & breakfast en de door [appellant] genoemde opnames van contant geld van haar bankrekeningen. Van al deze geldstromen c.q. bronnen bestaat nu geen volledig overzicht. Daarom heeft [appellant] (nu) geen rechtmatig belang bij overlegging van afschriften van de onder 2.2. genoemde bescheiden. De incidentele vordering wordt daarom afgewezen. De beslissing omtrent de proceskosten in het incident wordt aangehouden tot het eindarrest.
in de hoofdzaak
2.6.
Het hof ziet aanleiding een meervoudige comparitie van partijen te gelasten. Het doel is het inwinnen van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling, eventueel via mediation of een deskundigenbericht.
2.7.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in het incident
wijst de vordering af;
in de hoofdzaak
bepaalt dat partijen vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot het geven van de verlangde inlichtingen in staat is en bevoegd is tot het aangaan van een schikking samen met hun advocaten zullen verschijnen voor de meervoudige kamer van het hof;
bepaalt dat de zitting zal worden gehouden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat
2-4 te Arnhem op
woensdag 6 november 2019 om 9.30 uur;
verwijst de zaak naar de rol van 2 juli 2019 voor het nemen van de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep door [appellant] ;
bepaalt dat ingeval (één van) partijen verhinderd is/zijn op voormelde zittingsdag, aan de hand van verhinderdata een nieuwe datum zal worden gepland, mits de partij die om een andere datum verzoekt binnen 14 dagen na dagtekening van dit arrest door middel van een H7-formulier de verhinderdata van beide partijen doorgeeft over de periode vanaf oktober 2019 tot en met maart 2020;
bepaalt dat advocaten bij deze comparitie elk gedurende maximaal tien minuten, aan de hand van maximaal twee A4’tjes spreeknotities, het standpunt van partijen mogen toelichten;
bepaalt dat als een partij bij gelegenheid van de comparitie nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof (
in vijfvoud) en de wederpartij
uiterlijk twee wekenvoor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. ter Veer, L.J. de Kerpel-van de Poel, en B.J. Engberts en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2019.