ECLI:NL:GHARL:2019:441

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 januari 2019
Publicatiedatum
21 januari 2019
Zaaknummer
18/00460 en 18/00461
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot de vereiste aangifte

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 januari 2019, gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 april 2018. De zaak betreft aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2013, alsmede de daarbij genomen beschikkingen inzake belastingrente en boete. De belanghebbende, aangeduid als [X] [Z], heeft in hoger beroep de beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht, aangevochten. De inspecteur had gesteld dat de vereiste aangifte niet was gedaan en dat de bewijslast omgekeerd en verzwaard moest worden. Het Hof oordeelt echter dat de verschuldigde IB/PVV van € 810 op zichzelf niet aanzienlijk is en dat de primaire stelling van de inspecteur niet slaagt. Tijdens de zitting op 17 januari 2019 zijn partijen tot een compromis gekomen, waarbij de verschuldigde IB/PVV is vastgesteld op € 810 en de boete op € 200. Het Hof heeft de aanslag Zvw vastgesteld op € 350 en de proceskosten aan de zijde van de belanghebbende vastgesteld op € 1.024. De uitspraak van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd, behoudens de beslissingen omtrent de proceskostenvergoeding en het griffierecht. De inspecteur is veroordeeld in de proceskosten en moet het door de belanghebbende betaalde griffierecht in hoger beroep vergoeden.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Belasting
Locatie Arnhem
nummers 18/00460 en 18/00461
uitspraakdatum:
22 januari 2019
nummer 05/003680
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
appellant
:
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
verweerder
: de
inspecteurvan de
Belastingdienst/kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur)
aangevallen beslissing
: uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 13 april 2018, nummers AWB 17/3388 en AWB 17/3397
betreft
: aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) 2013 alsmede de daarbij genomen beschikkingen inzake de belastingrente en de boete
onderzoek ter zitting
: op 17 januari 2019 te Arnhem
waarbij verschenen
: de gemachtigde van belanghebbende, mr. [A] , alsmede drs. [B] namens de Inspecteur

gronden:

Naar het oordeel van het Hof slaagt de primaire stelling van de Inspecteur, inhoudende dat de bewijslast te dezen moet worden omgekeerd en verzwaard omdat de vereiste aangifte niet is gedaan, niet. Een verschuldigde IB/PVV van, zoals de Inspecteur voorstaat, € 810 is naar het oordeel van het Hof op zichzelf beschouwd niet aanzienlijk.
Gelet op het debat ter zitting in hoger beroep zijn partijen bij wijze van compromis overeengekomen dat, overeenkomstig de subsidiaire stelling van de Inspecteur, de verschuldigde IB/PVV moet worden vastgesteld op € 810 en de boete moet worden vastgesteld op € 200. Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen.
Gelet op het voorgaande berekent het Hof de Zvw op (5,65% x € 6.200 =) € 350.
4. Het hoger beroep is derhalve gegrond.

proceskosten:

Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende. Het Hof houdt de uitspraak van de Rechtbank voor zover het de beslissing inzake de proceskosten betreft, in stand. Het Hof stelt de vergoeding voor wat betreft het hoger beroep, overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht, vast op een bedrag van
1 x 2 x € 512 = € 1.024 ter zake van beroepsmatig verleende rechtsbijstand (twee punten voor proceshandelingen en wegingsfactor 1).

beslissing:

Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de proceskostenvergoeding en het griffierecht,
- vernietigt de uitspraken op bezwaar,
- stelt de aanslag IB/PVV 2013 vast op een verschuldigde IB/PVV van € 810,
- vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig,
- stelt de verschuldigde boete vast op € 200,
- stelt de aanslag Zvw vast op € 350,
- vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig,
- veroordeelt de Inspecteur in de vergoeding van de proceskosten aan de zijde van belanghebbende voor wat betreft het hoger beroep, vastgesteld op € 1.024, en
- gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht in hoger beroep vergoedt van € 126.
Aldus gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. A.J. Kromhout, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.

De beslissing is op 22 januari 2019 in het openbaar uitgesproken.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen,
De voorzitter,
(B.F.A. van Huijgevoort)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 22 januari 2019.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.