Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[Appellant 1] ,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere beoordeling in hoger beroep
heeft bij [Appellanten] met zijn brief van 21 september 2013, waarin hij de huurovereenkomst opzegde, de indruk gewekt dat hij zijn onderneming niet kon voortzetten, dat zijn financiële reserves uitgeput waren en dat hij de huur niet meer kon opbrengen. Daarmee heeft [Geïntimeerde] bij [Appellanten] de indruk gewekt dat [Geïntimeerde] daarin ook niet zou zijn geïnteresseerd indien de koopprijs aanzienlijk zou zakken, ook al heeft dit [Appellanten] niet verlost van hun verplichtingen inzake het voorkeursrecht. Of [Geïntimeerde] daar gebruik van zou hebben gemaakt ondanks zijn financiële beperkingen, valt daarom temeer te betwijfelen. Dat [Appellanten] er door [Geïntimeerde] van waren overtuigd dat [Geïntimeerde] op zwart zaad zat, blijkt ook uit hun instemming met een aanzienlijke huurverlaging.
Dit alles brengt het hof tot het oordeel dat de billijkheid klaarblijkelijk eist dat de overeengekomen boete wordt gematigd tot de helft daarvan, zijnde fl 25.000,00, dus € 5.672,25 ten laste van ieder der appellanten. Bij de beslissing tot matiging kent het hof geen gewicht toe aan het feit dat de door [Appellanten] ingeschakelde makelaar per abuis heeft nagelaten om (te proberen om) [Geïntimeerde] afstand te laten doen van het voorkeursrecht: het handelen of nalaten van de makelaar van [Appellanten] komt in het kader van de matigingsvraag voor risico van [Appellanten]