ECLI:NL:GHARL:2019:440

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 januari 2019
Publicatiedatum
21 januari 2019
Zaaknummer
18/00214
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging navorderingsaanslag inkomstenbelasting en heffingsrente met proceskostenveroordeling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep van de erven [X] en [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 februari 2018. De rechtbank had eerder een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2010 opgelegd, alsook een beschikking inzake de heffingsrente. Tijdens de zitting op 17 januari 2019 hebben partijen een compromis bereikt. De Inspecteur heeft toegezegd de navorderingsaanslag te vernietigen en de partijen hebben afgesproken dat de navorderingsaanslag en de heffingsrente gezamenlijk vastgesteld worden op een totaalbedrag van € 99.584. Het Hof heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. Tevens heeft het Hof de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbenden, die zijn vastgesteld op € 5.112. De beslissing is op 22 januari 2019 openbaar uitgesproken, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Belasting
Locatie Arnhem
nummer 18/00214
uitspraakdatum:
22 januari 2019
nummer 05/003680
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
appellanten
:
erven [X]te
[Z](hierna: belanghebbenden)
Verweerder
: de
inspecteurvan de
Belastingdienst/kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur)
aangevallen beslissing
: uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 14 februari 2018, nummer AWB 17/3983
Betreft
: navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2010 alsmede de daarbij genomen beschikking inzake de heffingsrente
onderzoek ter zitting
: op 17 januari 2019 te Arnhem
waarbij verschenen
: [A] en haar gemachtigde mr. [B] alsmede drs. [C] en mr. [D] namens de Inspecteur

gronden:

Gelet op het debat ter zitting in hoger beroep zijn partijen bij wijze van compromis overeengekomen dat de onderhavige navorderingsaanslag IB/PVV 2010 en de beschikking heffingsrente nader dienen te worden vastgesteld op een totaalbedrag van € 99.584 (overeenkomstig het door de gemachtigde in zijn aan de Inspecteur gerichte brief van 29 mei 2017 gedane voorstel). Voorts heeft de Inspecteur toegezegd de aan mevrouw [A] opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV 2010 te zullen vernietigen. Partijen hebben verder afgesproken dat zij de verkrijgingsprijs van de onderhavige aanmerkelijkbelangaandelen nader, in onderling overleg, zullen bepalen.
Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen. Het hoger beroep is derhalve gegrond.

proceskosten:

Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende. Het Hof stelt de vergoeding, overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht, vast op een bedrag van:
2 x 2 x € 254 = € 1.016 ter zake van in het bezwaar beroepsmatig verleende rechtsbijstand
2 x 2 x € 512 = € 2.048 ter zake van in het beroep beroepsmatig verleende rechtsbijstand
2 x 2 x € 512 = € 2.048 ter zake van in hoger beroep beroepsmatig verleende rechtsbijstand
(telkens twee punten voor proceshandelingen en een wegingsfactor 2), zijnde in totaal € 5.112.

beslissing:

Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
- vernietigt de uitspraken op bezwaar inzake de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 en de beschikking inzake de heffingsrente,
- stelt de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 alsmede de beschikking inzake de heffingsrente gezamenlijk vast op een totaalbedrag van € 99.584;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 5.112, en
- gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht in beroep en hoger beroep vergoedt van in totaal € 172.
Aldus gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. B.F.A. van Huijgevoort en mr. A.J. Kromhout, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.

De beslissing is op 22 januari 2019 in het openbaar uitgesproken.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen,
De voorzitter,
(R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 22 januari 2019.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.