ECLI:NL:GHARL:2019:4392

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 mei 2019
Publicatiedatum
22 mei 2019
Zaaknummer
TBS P19/0030
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege van een ongewenst verklaarde terbeschikkinggestelde

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 mei 2019 uitspraak gedaan over de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege van een terbeschikkinggestelde, die ongewenst was verklaard. De terbeschikkinggestelde, geboren in Joegoslavië, was eerder veroordeeld voor doodslag en onderging een terbeschikkingstelling vanwege psychische problemen. Het hof heeft het beroep van de terbeschikkinggestelde tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland, die op 6 december 2018 de hervatting van de verpleging had bevolen, behandeld. Tijdens de zittingen op 7 maart en 16 mei 2019 zijn de terbeschikkinggestelde, zijn raadsman en de advocaat-generaal gehoord. Het hof heeft overwogen dat de terbeschikkinggestelde, ondanks zijn psychische aandoeningen, stabiel functioneerde en dat het recidiverisico was verminderd. De reclassering had echter zorgen over de mogelijkheid van resocialisatie gezien de ongewenstverklaring en het gebrek aan medewerking van de terbeschikkinggestelde aan gesprekken over repatriëring naar Kroatië.

Het hof concludeerde dat de terbeschikkinggestelde onder de huidige omstandigheden niet in een uitzichtloze situatie mocht worden geplaatst en dat de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging verantwoord was. De voorwaarden voor deze beëindiging werden aangepast, waarbij de terbeschikkinggestelde zich diende te houden aan diverse voorschriften en aanwijzingen van de reclassering. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd en de vordering tot hervatting van de verpleging afgewezen, met de nadruk op de noodzaak van begeleiding en toezicht voor de terbeschikkinggestelde.

Uitspraak

TBS P19/0030
Beslissing d.d. 23 mei 2019
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[naam terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] (Joegoslavië) op [geboortedag] 1973,
verblijvende in [FPC] .
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, van 6 december 2018, houdende toewijzing van de vordering tot hervatting van de verpleging van overheidswege.
Het hof heeft, naast de in de tussenbeslissing van 21 maart 2019 genoemde stukken, gelet op:
- de aanvullende informatie van [FPC] van 9 mei 2019;
- de wettelijke aantekeningen van de [FPK] betreffende de periode van 6 september 2016 tot en met 18 oktober 2018;
- de aanvullende rapportage van Reclassering Nederland, Toezichtunit 2 Midden-Noord, van 9 mei 2019;
- de (ongedateerde) rapportage van de Penitentiaire Inrichting (P.I.) [locatie] .
Het hof heeft ter zitting van 7 maart 2019 en 16 mei 2019 gehoord de terbeschikkinggestelde (alleen op 7 maart 2019), diens raadsman mr. R. Bosma, advocaat te Assen, en de advocaat-generaal mr. D.J. de Jong.

Overwegingen:

De tussenbeslissing van het hof
In zijn tussenbeslissing van 21 maart 2019 heeft het hof overwogen dat het voor zijn eindoordeel noodzakelijk achtte:
  • dat de
  • dat de
  • dat de
  • dat het
Om die reden is de behandeling heropend en het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst.
De standpunten van partijen
Zowel de advocaat-generaal als de terbeschikkinggestelde en diens raadsman hebben hun standpunten gehandhaafd zoals weergegeven in de tussenbeslissing van 21 maart 2019. De advocaat-generaal heeft daaraan toegevoegd dat voortzetting van de voorwaardelijke beëindiging tot een impasse zal leiden omdat de terbeschikkinggestelde niet kan resocialiseren, maar, zonder diens toestemming, ook niet kan worden gerepatrieerd.
De overwegingen van het hof
Het verloop van de maatregel
De terbeschikkinggestelde is bij vonnis van de toenmalige rechtbank Leeuwarden van 22 mei 2003 veroordeeld voor doodslag. Hij had op 29 januari 2003 een medewerkster van penitentiaire inrichting [naam PI] doodgestoken. De rechtbank oordeelde, kort gezegd, dat de terbeschikkinggestelde ten tijde van het delict psychotisch en daardoor volledig ontoerekeningsvatbaar was. De rechtbank ontsloeg hem van alle rechtsvervolging en legde de maatregel van terbeschikkingstelling op, met het bevel dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege zou worden verpleegd.
De terbeschikkinggestelde heeft de Kroatische nationaliteit en had in 1994 een verblijfsvergunning gekregen. Bij besluit van 30 juli 2007 is deze vergunning met terugwerkende kracht tot 20 juni 2001 ingetrokken en is de terbeschikkinggestelde ongewenst verklaard.
Bij besluit van 18 oktober 2012 is deze ongewenstverklaring opgeheven en vervangen door een inreisverbod voor de duur van tien jaren.
Bij beslissing van 27 mei 2014 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, de verpleging van overheidswege voorwaardelijk beëindigd.
Het hof heeft deze beslissing, in essentie, bevestigd op 30 oktober 2014 (ECLI:NL:GHARL:2014:8328).
Het hof heeft toen, samengevat, overwogen dat de terbeschikkinggestelde lijdt aan paranoïde schizofrenie maar al geruime tijd stabiel functioneert; dat het recidiverisico in zodanige mate is verminderd dat een resocialisatietraject vanuit veiligheidsoogpunt verantwoord is en bovendien gewenst ter voorkoming van (verdere) hospitalisatie en een verslechtering van de psychische gesteldheid van de terbeschikkinggestelde; dat vanwege het aan de terbeschikkinggestelde opgelegde inreisverbod, de terbeschikkinggestelde niet in aanmerking komt voor een machtiging tot verlof; dat verloven een essentieel onderdeel uitmaken van de behandeling en resocialisatie (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 4 juli 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:4877).
Het hof heeft op 30 oktober 2014 voorts vastgesteld dat het traject van repatriëring met toepassing van artikel 38la van het Wetboek van Strafrecht tot nu toe niet tot resultaat heeft geleid en naar verwachting ook niet binnen afzienbare termijn tot resultaat zal leiden; dat het hof - omdat de terbeschikkinggestelde in feite in een uitzichtloze situatie is komen te verkeren waarin hij in vergelijking met andere terbeschikkinggestelden in de resocialisatiefase ongelijk wordt behandeld - het hof van oordeel is dat er sprake is van een schending van het discriminatieverbod van artikel 14 in samenhang met artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM); dat ter voorkoming van een verdere schending van deze verdragsbepalingen een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging is aangewezen en ook verantwoord is onder daaraan te verbinden voorwaarden; dat genoemde verdragsbepalingen er in dit geval toe dwingen dat de terbeschikkinggestelde een zoveel mogelijk gelijkwaardige behandeling en resocialisatie dient te worden aangeboden als aan een terbeschikkinggestelde eigen onderdaan of een terbeschikkinggestelde vreemdeling met een verblijfsstatus, hetgeen betekent dat de vreemdelingenrechtelijke status van de terbeschikkinggestelde niet in de weg kan staan aan het toekennen van de bewegingsvrijheden die nodig zijn om invulling te geven aan de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege met de voorwaarden zoals opgesteld door de reclassering; dat het hof het laatste verstaat als een dringend advies aan het adres van de bestuurlijke autoriteiten.
Bij besluit van 19 december 2014 is het inreisverbod van de terbeschikkinggestelde opgeheven, is zijn verblijfsrecht beëindigd en is hij ongewenst verklaard. Het bezwaar hiertegen is ongegrond verklaard.
In april 2015 is de terbeschikkinggestelde geplaatst in de [FPK] . Van daaruit zijn aan hem eerst begeleide en later onbegeleide verloven verleend.
Op 29 maart 2016 heeft de terbeschikkinggestelde een poging tot zelfdoding gedaan.
Op 21 juli 2016 is de terbeschikkinggestelde geplaatst in de FPK van GGZ Drenthe in [plaats] . Nog geen drie maanden later, op 3 oktober 2016, volgde een overplaatsing naar de open afdeling van de Forensisch Beschermd Wonen [locatie] van deze FPK. Op 21 juni 2017 volgde een verhuizing naar de afdeling Forensisch Beschermd Wonen [locatie] . Ook hier kreeg de terbeschikkinggestelde onbegeleid verlof.
De maatregel van terbeschikkingstelling is laatstelijk op 31 mei 2017 met twee jaren verlengd door de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden.
De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, heeft het beroep tegen de ongewenstverklaring van de terbeschikkinggestelde ongegrond verklaard bij uitspraak van 22 augustus 2017. Deze uitspraak is bevestigd bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 december 2017.
Op 1 november 2018 is de terbeschikkinggestelde aangehouden en overgebracht naar de P.I. [locatie] , afdeling Beheersproblematische Gedetineerden. De rechter-commissaris van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, heeft op 2 november 2018 de voorlopige hervatting van de verpleging van overheidswege bevolen. Op 6 december 2018 volgde de thans bestreden beslissing van de rechtbank Noord-Nederland tot hervatting van de verpleging.
Op 12 februari 2019 is de terbeschikkinggestelde overgebracht naar [FPC] , afdeling voor Zeer Intensieve en Specialistische Zorg.
Adviezen en overige informatie
Op grond van artikel 38k van het Wetboek van Strafrecht kan de rechter een last tot hervatting van de verpleging van overheidswege geven als, in dit geval, een gestelde voorwaarde niet wordt nageleefd of het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen dat eist.
Voor de beantwoording van de vraag of één van deze gevallen zich voordoet, heeft het hof acht geslagen op de adviezen van de reclassering en GGZ Drenthe over de hervatting, op het verloop van de voorlopig hervatting en op de recent uitgebrachte verlengingsadviezen van de onafhankelijk deskundigen [naam 1] en [naam 2] .
De ontslagbrief van de FPK van GGZ Drenthe van 1 november 2018 vermeldt dat het thema uitzetting in de voorafgaande periode niet werkelijk met de terbeschikkinggestelde bespreekbaar was. Hij sprak uit niet levend naar Kroatië te zullen gaan. De terbeschikkinggestelde liet in de laatste maanden een sterkere afweer in het contact met de sociotherapie en oplopende spanningen en depressieve kenmerken zien. Boosheid en krenking werden vaker waargenomen en namen in intensiteit toe. Er waren geen tekenen van psychotische ontregeling. Repatriëring naar Kroatië werd gezien als zeer risicovol, waarbij het risico op suïcide acuut zou worden. Het risico op agressie vanuit een psychotische ontregeling ten gevolge van onmiddellijk toenemende stress, werd lager geschat maar niet verwaarloosbaar klein. Met een agressieve impulsdoorbraak, niet vanuit psychose maar vanwege lang opgebouwde frustratie en sterke spanningen, diende zeker rekening te worden gehouden.
Reclassering Nederland schetst in een rapport van 25 oktober 2018 - waarvan de conclusies worden herhaald in een aanvullend rapport van 9 mei 2019 - een zelfde beeld. Een gesprek met de terbeschikkinggestelde over de repatriëring is en blijft vanuit hem onbespreekbaar. Enig inzicht over hoe hij daar daadwerkelijk over denkt, heeft de reclassering dus niet voldoende. De FPK meldde de reclassering dat de laatste poging tot een gesprek in september 2018 was. In dit gesprek uitte de terbeschikkinggestelde sterke boosheid richting de regiebehandelaar. Ook nu was de terbeschikkinggestelde opnieuw voornemens zich direct te suïcideren ("ik ga alleen tussen zes planken Nederland uit"). Dat een suïcidepoging zeker zou volgen, werd ook door de moeder van de terbeschikkinggestelde beaamd. De FPK schreef verder dat het voor de vermindering van het risico op een suïcide en/of een agressieve impulsdoorbraak noodzakelijk was de terbeschikkinggestelde binnen een hoog beveiligde setting (niveau 4) te plaatsen met intensieve zorg en begeleiding.
De reclassering concludeert dat de terbeschikkinggestelde in zijn resocialisatie en onder de omstandigheden van de definitieve ongewenstverklaring, het hoogst haalbare doel heeft bereikt, namelijk de plaatsing op [locatie] van GGZ Drenthe. Verdere resocialisatie is niet mogelijk. De eerdere positieve risicotaxaties stammen uit de periode waarin de terbeschikkinggestelde nog hoop putte uit een hoger beroep in zijn vreemdelingenzaak en nog vertrouwen had in de Nederlandse rechtsstaat. Nu de procedure is beëindigd en er geen mogelijkheden tot hoger beroep meer zijn, is het een uitzichtloze situatie geworden. Omdat de reclassering hierover geen contact kan krijgen met de terbeschikkinggestelde, kan de reclassering hem niet verder helpen. De reclassering schat in dat de risico’s op suïcide en nieuw delictgedrag fors op gaan lopen wanneer de terbeschikkingstelling wordt beëindigd en betrokkene de laatste fases van uitzetting in gaat. Zij schat verder in dat deze risico’s in de adviesfase al fors oplopen. De reclassering adviseert daarom, uit veiligheidsoverweging, een (voorlopige) hervatting van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging en in te zetten op een zorgvuldige overdracht naar Kroatië.
Uit de ontvangen informatie van P.I. [locatie] , blijkt dat de terbeschikkinggestelde bij de plaatsing in de P.I. op 1 november 2018, meteen in isolatie is geplaatst in een cel met cameratoezicht. Ondergoed en andere kleding dan een scheurhemd werden hem op dat moment niet toegestaan vanwege het gestelde suïcidegevaar. Het eerste gesprek met de psycholoog en de psychiater van de inrichting verliep niet goed, maar later was de terbeschikkinggestelde uitermate vriendelijk. Hij was goed aanspreekbaar en werkte goed mee. Na verloop van tijd zag het personeel dat de terbeschikkinggestelde er steeds slechter uit ging zien. Hij verloor ongeveer vijftien kilogram aan gewicht. Op 5 februari 2019 is door het psycho-medisch overleg van de inrichting besproken dat langer verblijf in isolatie een onmenselijke situatie was die zo snel mogelijk beëindigd moest worden. De terbeschikkinggestelde is toen overgeplaatst naar [FPC] , waar hij thans nog verblijft.
Uit de brief van [FPC] van 9 mei 2019 blijkt dat aan de terbeschikkinggestelde na aankomst in de kliniek op 12 februari 2019 eerst een afzonderingsmaatregel werd opgelegd vanwege het gestelde suïcidegevaar. Enkele dagen na opname kon de aanwezigheid van beveiligingsmedewerkers bij de verzorgingsmomenten worden afgebouwd. Na een week werden zijn vrijheden verder uitgebreid. Het contact met medepatiënten werd geleidelijk opgebouwd en de afzonderingsmaatregel kon worden beëindigd. De terbeschikkinggestelde toonde zich bereid om samen met zijn mentor een veiligheidsplan op te stellen waarin hij de verschillende fasen beschreef in de aanloop naar een dreigende suïcide, waarbij de suïcidepoging van 2016 als uitgangspunt werd genomen. Daarbij vermeldt de kliniek dat er gedurende de huidige opname geen aanwijzingen geweest zijn voor suïcidaliteit. Gedurende de opname zijn er depressieve symptomen geobserveerd, voornamelijk als reactie op de situatie waarin de terbeschikkinggestelde zich nu bevindt. Getracht wordt om op dit vlak vooruitgang te bewerkstelligen door betrokkene te activeren (o.a. sporten) en door medicatie. Er is geen sprake geweest van een psychotisch toestandsbeeld en de terbeschikkinggestelde beseft de noodzaak van medicatiegebruik tegen psychoses, voor nu en in de toekomst. Agressie is niet aan de orde geweest en de terbeschikkinggestelde heeft geen dreigende opstelling gehad. Op de voorgrond staan de depressieve symptomen en de realistische zorgen die betrokkene heeft over zijn toekomstperspectief. De kliniek tekent daarbij aan dat het nog niet mogelijk is om de observaties te generaliseren naar een andere, minder beveiligde of gestructureerde setting. Wel is het de inschatting van de kliniek dat de terbeschikkinggestelde gebaat is bij een hoge mate van begeleiding en ondersteuning en zeker gedurende stressvolle periodes, zoals een uitzettingsprocedure.
Op 10 maart 2019 heeft psychiater [naam 1] een rapport uitgebracht in het kader van de nu ook lopende procedure tot verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling. Daarin haalt hij onder andere de psycholoog en behandelcoördinator van de P.I. [locatie] aan. Deze psycholoog vond het opvallend dat betrokkene ondanks de extreme omstandigheden (haast voortdurende isolatie en in boeienregime) en in de wetenschap dat betrokkene bekend is met schizofrenie, toch zo goed met de situatie om kon gaan.
De psychiater concludeert dat er bij de terbeschikkinggestelde sprake is van schizofrenie van het paranoïde type (paranoïde wanen). Daarnaast is er sprake van een stoornis in gebruik van cocaïne en cannabis, beide in langdurige remissie. Onderzoeker heeft geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van een persoonlijkheidsstoornis. De terbeschikkinggestelde functioneert al jaren stabiel op basis van een goed ziektebesef en ziekte-inzicht. Sinds hij goed ingesteld is op antipsychotische medicatie is er geen sprake meer van agressieregulatieproblemen behoudens een suïcidepoging in 2016. Het huidige recidiverisico is laag tot matig. Toekomstig delictgevaar staat of valt met het handhaven van het juiste niveau van zorg en toezicht. De samenwerking met de terbeschikkinggestelde was voorafgaand aan zijn aanhouding en plaatsing in de P.I. [locatie] niet meer voldoende, de terbeschikkinggestelde werd toenemend oninschatbaar. De aard van het indexdelict heeft begrijpelijk geleid tot een stijging van het angstniveau bij de hulpverleners waardoor is ingegrepen. Nu de terbeschikkinggestelde in [FPC] verblijft, is de samenwerking weer voldoende.
In zijn rapport van 11 maart 2019 komt psycholoog [naam 2] tot soortgelijke bevindingen en conclusies als [naam 1] . Ook hij diagnosticeert schizofrenie en een stoornis in het gebruik van middelen, maar geen persoonlijkheidsstoornis. De terbeschikkinggestelde heeft de afgelopen jaren, ondanks tegenslagen vanwege zijn verblijfsstatus, overwegend zonder noemenswaardige problemen, in de zin van een verslechtering van de psychische conditie of agressief gedrag, gefunctioneerd. Hij ondernam weliswaar samenhangend met toename van deze druk een suïcidepoging in 2016, doch dit is later ook uitgelegd als een wanhoopspoging (mogelijk zelfs met een manipulatief randje) hoewel hij op sommigen ook wel een depressieve indruk maakte. De terbeschikkinggestelde werd niet psychotisch, bleef in contact met zijn omgeving (wellicht in mindere mate de laatste maanden van 2018) en is nimmer agressief geweest. De psycholoog schat het recidiverisico dan ook in als laag wanneer de terbeschikkinggestelde antipsychotische medicatie blijft gebruiken en zich verder blijvend onthoudt van cocaïne en cannabis.
Overwegingen over het gevaar
Het hof acht het op basis van de hier weergegeven informatie begrijpelijk dat het gedrag van de terbeschikkinggestelde in de periode voor 1 november 2018 de reclassering en GGZ Drenthe zorgen baarde. De boosheid, de herhaalde dreiging met zelfdoding terwijl de terbeschikkinggestelde in maart 2016 een poging daartoe had gedaan en het gebrek aan contact met de hulpverleners, waren te interpreteren als een groeiende instabiliteit en een verlies aan controle op de terbeschikkinggestelde.
Tegelijkertijd ziet het hof dat de belangrijkste risicofactor voor een nieuw delict wordt gevormd door een psychose als gevolg van de schizofrenie. Van een psychotische ontregeling is echter al zeer lange tijd geen sprake meer geweest. De terbeschikkinggestelde heeft inzicht in zijn ziekte, kent het belang van behandeling en neemt de verantwoordelijkheid voor het innemen van zijn medicatie. Met die medicatie zijn de ziekteverschijnselen onder controle. Ook van misbruik van verdovende middelen is al zeer lange tijd geen sprake meer. De depressieve symptomen die bij de terbeschikkinggestelde werden waargenomen, worden behandeld, onder andere met medicatie. Een andere stoornis die leidt tot een verhoogd risico op delicten, met name een persoonlijkheidsstoornis, komt in de recente stukken niet naar voren.
De terbeschikkinggestelde is een zieke man die toezicht en begeleiding nodig heeft en die door de dreigende uitzetting naar Kroatië in voor hem zeer stressvolle omstandigheden leeft, aangezien de terbeschikkinggestelde al sinds 1994 in Nederland woont, zijn naaste familie hier is gevestigd en hij vreest dat in Kroatië de nodig voorzieningen voor hem ontbreken. Uit de stukken blijkt echter dat de terbeschikkinggestelde desondanks in essentie stabiel heeft gefunctioneerd. In de periode vóór 1 november 2018 is geen sprake geweest van daadwerkelijke agressie. In de P.I. [locatie] heeft hij onder zeer barre omstandigheden zijn evenwicht kunnen bewaren. In [FPC] laat de terbeschikkinggestelde evenmin tekenen zien van suïcidaliteit of agressie. Veiligheidsmaatregelen konden in de kliniek al snel worden afgebouwd. Inmiddels wordt met de terbeschikkinggestelde gewerkt aan een veiligheidsplan tegen een eventuele poging tot zelfdoding. Daarbij geldt overigens dat het risico van zelfdoding niet op zichzelf al een gevaar voor de veiligheid van anderen vormt, maar in bepaalde omstandigheden een aanwijzing kan zijn voor een dergelijk gevaar.
Op basis hiervan en op basis van de recente psychologische en psychiatrische rapportage, concludeert het hof dat het recidiverisico door het stellen van voorwaarden zodanig kan worden teruggebracht dat voortzetting van de voorwaardelijke beëindiging verantwoord is. Gelet hierop laat het hof in het midden of de terbeschikkinggestelde daadwerkelijk een van de eerder aan hem gestelde voorwaarden heeft overtreden.
Overwegingen over de hervatting
In haar aanvullend rapport van 9 mei 2019 heeft de reclassering gesteld niet langer te kunnen voldoen aan de opdracht toe te zien op de bijzondere voorwaarden binnen de voorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkinggestelde. Daarbij wijst de reclassering op het risico dat uitgaat van de terbeschikkinggestelde, de onmogelijkheid om met hem te praten over repatriëring en op de ongewenstverklaring van de terbeschikkinggestelde waardoor deze geen mogelijkheden krijgt te resocialiseren. Naar de mening van de reclassering is het veiliger voor betrokkene zelf, begeleiders en behandelaren om een repatriëring voor te bereiden en uit te voeren onder een verpleging van overheidswege. De overdracht kan dan zorgvuldig geschieden en de terbeschikkinggestelde krijgt de kans in Kroatië te resocialiseren. Onder een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging is dit niet mogelijk, omdat dan de instemming van de terbeschikkinggestelde noodzakelijk is. De terbeschikkinggestelde zou dan in een uitzichtloze situatie terechtkomen omdat verdere resocialisatie in Nederland niet mogelijk is. Hoewel de reclassering daarom adviseert de verpleging van overheidswege te hervatten, heeft zij toch een aantal voorwaarden geformuleerd die aan een voorwaardelijke beëindiging zouden kunnen worden verbonden. Daarbij geldt dat de terbeschikkinggestelde niet terug kan naar de [FPK] . Ten slotte adviseert de reclassering de voorwaarde op te nemen dat de terbeschikkinggestelde dient mee te werken aan repatriëring.
Het hof ziet in het bovenstaande geen belemmering de voorwaardelijke beëindiging te laten voortduren. De reclassering houdt zich aan hetgeen zij in oktober 2018 al heeft gerapporteerd, terwijl de terbeschikkinggestelde nadien in zowel de P.I. [locatie] als thans in de kliniek onder bijzonder zware omstandigheden zonder incidenten, zonder agressie of bedreigingen en zonder aanwijzingen voor suïcidaliteit heeft gefunctioneerd. Het recidivegevaar is, zoals overwogen, naar het oordeel van het hof middels ondersteuning, medicatie en structuur voldoende terug te brengen tijdens een voorwaardelijke beëindiging. Met de ongewenstverklaring is verder de verblijfsstatus van de terbeschikkinggestelde niet wezenlijk anders dan tijdens de beslissing van het hof van 30 oktober 2014 toen de verpleging van overheidswege voorwaardelijk werd beëindigd.
Het hof realiseert zich dat het handhaven van de voorwaardelijke beëindiging gevolgen kan hebben voor de mogelijkheid tot repatriëring van de terbeschikkinggestelde en dat met de huidige verblijfsstatus van de terbeschikkinggestelde volledige resocialisatie in Nederland zeer waarschijnlijk niet mogelijk zal zijn. Dit kan leiden tot een nieuwe impasse. Dit is echter onvoldoende reden een zo zwaarwegende vrijheidsbeneming als een verpleging van overheidswege op te leggen als het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen dat niet eist. Daarbij geldt dat weliswaar, anders dan ten tijde van de beslissing van 30 oktober 2014, inmiddels meer zicht lijkt te bestaan op repatriëring van de terbeschikkinggestelde. Het is echter nog geenszins concreet hoe lang de verpleging van overheidswege in Nederland en Kroatië kan duren en onder welke omstandigheden deze verpleging zal plaatsvinden.
Het hof zal de voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke beëindiging wijzigen, conform het rapport van de reclassering van 9 mei 2019. De terbeschikkinggestelde heeft zich bereid verklaard deze voorwaarden na te leven. De voorwaarde mee te werken aan repatriëring zal het hof echter niet opleggen. Het is onvoldoende duidelijk wat hieronder dient te worden begrepen en in hoeverre de terbeschikkinggestelde daardoor wordt belemmerd in de uitoefening van hem toekomende rechten. Het hof zal de opdracht aan de reclassering handhaven om de terbeschikkinggestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen, conform de artikelen 38g, tweede lid, en 38, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het hof gaat ervan uit dat de reclassering aan deze opdracht zal voldoen.

Beslissing

Het hof:
Vernietigtde beslissing van de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, van 6 december 2018 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde
[naam terbeschikkinggestelde] .
Wijst afde vordering van de officier van justitie van 31 oktober 2018 tot hervatting van de verpleging van overheidswege.
Wijzigt de voorwaardenverbonden aan de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege in die zin dat zij komen te luiden als volgt:
Het hof stelt de voorwaarden dat de terbeschikkinggestelde:
Zich onthoudt van het plegen van strafbare feiten;
Zal meewerken aan het verstrekken van een pasfoto en het verstrekken van informatie zoals bedoeld in het kader van het landelijk opgestelde opsporingsbeleid ten aanzien van terbeschikkinggestelden;
Zich onder toezicht van de reclassering zal stellen en zich zal houden aan de voorschriften en aanwijzingen en meldplicht door of namens deze instelling aan hem te geven;
Toestemming zal geven om gegevens uit te wisselen met personen en instanties die in het kader van het toezicht erbij betrokken worden;
Zal meewerken aan het resocialisatieaanbod van Forensisch Beschermd Wonen van [FPC] , waaronder begrepen het verblijf op de plaats die door of namens de instelling wordt aangewezen en het houden aan alle andere door of namens de instelling gegeven aanwijzingen;
Zich zal onthouden van alcohol- en drugsgebruik en dat hij zal meewerken aan de controles die hierop zijn gericht, ook als dit bloedcontrole inhoudt;
Medewerking verleent aan de intakeprocedure en het behandelaanbod van de [FPC] , gericht op zijn middelengebruik;
Zijn medicatie neemt zoals voorgeschreven en dat hij zal meewerken aan de controles die hierop zijn gericht, ook wanneer dit een bloedcontrole is;
In crisissituaties en/of in geval van verslechtering van het klinisch beeld, zal meewerken aan terugplaatsing naar [FPC] voor de duur van maximaal tweemaal zeven weken, welke terugplaatsing mede als doel heeft te onderzoeken of het verantwoord is het traject van de voorwaardelijke beëindiging voort te zetten;
Inzicht geeft in zijn financiën en dat indien het noodzakelijk is zal meewerken aan een schuldhulpverleningstraject;
Zich inzet om passende dagbesteding te vinden en te behouden, wanneer dit mogelijk wordt geacht in zijn traject;
Niet van woonplek verandert zonder voorafgaande toestemming van de reclassering;
Uitdrukkelijk openheid geeft over zijn psychische gesteldheid, eventuele stemmen die hij hoort en zucht naar drugs.
DraagtReclassering Nederland op de terbeschikkinggestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Aldus gedaan door
mr. M.E. van Wees als voorzitter,
mr. A.B.A.P.M. Ficq en mr. J.S. van Duurling als raadsheren,
drs. E.L.M. Klein Haneveld en dr. W.J. Canton als raden,
in tegenwoordigheid van mr. N.E. Versloot als griffier,
en op 23 mei 2019 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.