ECLI:NL:GHARL:2019:4377

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 mei 2019
Publicatiedatum
21 mei 2019
Zaaknummer
WAHV 200.224.177
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Van Schuijlenburg
  • mr. Werdmüller von Elgg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van administratieve sanctie wegens bewijsnood en onvoldoende bewijs in verkeerszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een administratieve sanctie van € 230,- die was opgelegd aan de betrokkene, een N.V., wegens het niet volgen van de voorsorteerstrook op een kruispunt op 16 november 2016. De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld, omdat hij stelt dat de gedraging niet heeft plaatsgevonden. Hij heeft bewijs aangevoerd dat hij op het moment van de gedraging op kantoor was en dat zijn voertuig in de parkeergarage stond. De gemachtigde heeft verzocht om de geregistreerde parkeergegevens op te vragen, maar dit verzoek is door de officier van justitie niet ingewilligd, waardoor de gemachtigde in bewijsnood verkeert.

Het hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de verklaring van de verbalisant in beginsel voldoende is voor de vaststelling van de gedraging, tenzij er specifieke feiten en omstandigheden zijn die aan de juistheid van de verklaring twijfelen. De gemachtigde heeft consistent verweer gevoerd en aannemelijk gemaakt dat hij en zijn voertuig niet ter plaatse waren. Het hof concludeert dat de gegevens in het zaakoverzicht en het aanvullend proces-verbaal onvoldoende zijn om vast te stellen dat de gedraging heeft plaatsgevonden, vooral omdat er geen fotografische opnamen zijn en de gemachtigde niet in staat is geweest om het bewijs te leveren dat hij nodig had.

Daarom heeft het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigd, het beroep gegrond verklaard en de administratieve sanctie opgeheven. De betrokkene krijgt het door hem gestelde bedrag terugbetaald. Deze uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in verkeerszaken en de rol van de officier van justitie in het verstrekken van bewijs aan de verdediging.

Uitspraak

WAHV 200.224.177
21 mei 2019
CJIB 203004931
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam
van 13 september 2017
betreffende
[betrokkene] N.V. (hierna te noemen: betrokkene),
gevestigd te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
wonende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd ter zake van “op een kruispunt niet de richting volgen die de voorsorteerstrook aangeeft”, welke gedraging zou zijn verricht op 16 november 2016 om 14:03 uur op de Aert van Nesstraat te Rotterdam met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] .
2. De gemachtigde van de betrokkene - die ten tijde van de gedraging in het bezit was van voornoemd voertuig - ontkent dat de gedraging met zijn voertuig is verricht. Ten tijde van de gedraging was hij namelijk op kantoor aan het werk. Hij heeft dit onderbouwd door een uitdraai van de Security afdeling van het bedrijf toe te voegen, waaruit blijkt dat hij om 7:59 uur het kantoorpand heeft betreden en om 17:41 het pand heeft verlaten. Zijn auto stond gedurende die tijd in de bijbehorende parkeergarage. Dit kan worden aangetoond door een document bij de beheerder van de parkeergarage op te vragen, deze gegevens worden echter uitsluitend verstrekt aan opsporingsinstanties op verzoek van de officier van justitie. De betrokkene heeft de officier van justitie hier de gehele procedure om verzocht, maar dit verzoek is niet ingewilligd. In zijn hoger beroepschrift verzoekt de gemachtigde nogmaals om bij de parkeerbeheerder de gegevens op te vragen. Dit is de enige manier waarop hij zijn verklaring - dat hij en zijn voertuig ten tijde van de constatering van de gedraging niet ter plaatse zijn geweest- kan onderbouwen tegenover de waarneming van de dienstdoende agent op de fiets en diens reproductie van het kenteken, enkele momenten na de waarneming. De gemachtigde merkt hierbij nog op dat de gegevens mogelijk slechts een beperkte tijd worden bewaard. Hierdoor zou dit bewijsstuk voor de beoordeling van het beroepschrift verloren kunnen gaan.
3. In zaken betreffende de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
4. Het dossier bevat, naast het zaakoverzicht met daarin de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld, het aanvullend proces-verbaal van 12 maart 2017. Dit proces-verbaal bevat onder meer de volgende gegevens:
"Ik, verbalisant, verklaar het volgende. Op woensdag 16 november 2016, omstreeks 14.03 uur, zag ik dat een grijze Opel Meriva voorzien van het kenteken [00-YYY-0] niet de juiste voorsorteerstrook gebruikte op de Aert van Nesstraat te Rotterdam. Ik deed op dat moment dienst op de fiets. Hierdoor was het niet mogelijk om genoemd voertuig aan de kant te zetten. Ik voerde hierop direct de gedraging, in MEOS, in mijn diensttelefoon in.
U vraagt mij of ik inhoudelijk commentaar wil geven op het verweer van betrokkene en antwoord wil geven op de vraag of de voertuiggegevens overeen komen met het voertuig dat ik ter plaatse heb waargenomen. Ik kan mij die situatie niet meer herinneren. Ik heb, zoals hierboven vermeld, het kenteken direct in mijn diensttelefoon opgevraagd en geconcludeerd dat merk, type en kleur overeen kwamen met het voertuig dat die gedraging beging. (…)
Ik heb de bekeuring om 14.08 uur aangemaakt en dus de voertuiggegevens direct na de gedraging ingevoerd zonder deze later aangevuld te hebben.
Er zijn geen fotografische opnamen van de gedraging. Dat kan ook niet omdat genoemd voertuig reed."
5. Tegenover deze verklaring staat het van meet af aan gevoerde, consistente verweer van de gemachtigde dat hij noch zijn voertuig ter plaatse zijn geweest ten tijde van de geconstateerde gedraging. Dat de gemachtigde zelf niet ter plaatse was, heeft de gemachtigde aannemelijk gemaakt met de uitdraai van de Security-afdeling van het bedrijf waarbij hij werkzaam is. Dat het voertuig niet ter plaatse was, wil de gemachtigde aannemelijk maken door overlegging van de geregistreerde parkeergegevens van het voertuig. Dat lukt hem echter, zo heeft de gemachtigde genoegzaam aangetoond, niet doordat hij daarover niet de beschikking kan krijgen. De gemachtigde verkeert aldus in bewijsnood. Daarin kan alleen worden voorzien door handelen van de officier van justitie. Deze heeft daarvan echter afgezien. Ook in hoger beroep heeft de advocaat-generaal geen aanleiding gezien om de officier van justitie te bewegen de gegevens op te vragen.
6. Onder deze omstandigheden zijn de gegevens in het zaakoverzicht en het aanvullend proces-verbaal -waarbij een foto van de gedraging ontbreekt- onvoldoende voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. De inleidende beschikking kan derhalve niet in stand blijven.
7. Gelet hierop beslist het hof als volgt.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie, alsmede de beschikking waarbij onder CJIB-nummer 203004931 de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal aan hem wordt gerestitueerd.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Werdmüller von Elgg als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.