Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige1]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 4 juli 2018, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] werd verlengd tot uiterlijk 8 juli 2019. De moeder verzocht het hof om deze machtiging te verkorten en te overwegen dat er gewerkt moet worden aan een terugplaatsing van [de minderjarige1] bij haar thuis.
Het hof heeft vastgesteld dat [de minderjarige1] sinds medio 2015 bij de zorginstelling [G] verblijft en daar aanzienlijke positieve ontwikkelingen heeft doorgemaakt op sociaal-emotioneel en cognitief gebied. De contacten met zijn moeder zijn verbeterd, maar het hof oordeelt dat terugplaatsing bij de moeder de positieve ontwikkelingen zou kunnen doorkruisen. De moeder heeft in hoger beroep niet betwist dat er gronden zijn voor verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, maar vraagt om een kortere termijn.
Het hof heeft overwogen dat de huidige situatie, waarin [de minderjarige1] profiteert van de professionele begeleiding en structuur bij [G], in zijn belang is. De moeder toont onvoldoende inzicht in de zorgen die de gecertificeerde instelling heeft over haar opvoedingscapaciteiten. Daarom heeft het hof besloten de bestreden beschikking te bekrachtigen en de machtiging tot uithuisplaatsing voor een jaar te verlengen, om de positieve ontwikkeling van [de minderjarige1] niet te verstoren.