In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van [appellant], de bestuurder van De Kappersgilde Holding B.V., voor niet-tijdige melding van betalingsonmacht aan het Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Kappersbedrijf (Bpf Kappersbedrijf). De vennootschappen waar [appellant] bestuurder van was, hadden te maken met softwareproblemen die leidden tot onjuiste pensioenaangiften. Hierdoor werden voorschotpremies door het pensioenfonds teruggestort, wat leidde tot de vraag of [appellant] aansprakelijk was voor de niet-betaalde pensioenpremies. Het hof oordeelt dat de melding van betalingsonmacht niet tijdig had hoeven gebeuren, omdat de oorspronkelijke voorschotfacturen voldaan waren en de terugstorting van de premies niet leidde tot herleving van de oude facturen. Het hof concludeert dat de aansprakelijkheid van [appellant] niet kan worden gebaseerd op artikel 23 lid 4 van de Wet Bpf, omdat niet is aangetoond dat de vennootschappen niet tijdig een melding van betalingsonmacht hebben gedaan. Daarnaast wordt de subsidiaire grondslag van onbehoorlijk bestuur verworpen, omdat de omstandigheden niet wijzen op onbehoorlijk bestuur door [appellant]. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en het dwangbevel van Bpf Kappersbedrijf.