Uitspraak
[appellant],
de vereniging,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere beoordeling van de grieven en de vorderingen
15 januari 2019 berust op een feitelijke misslag als gevolg van het verstrekken van onvolledige c.q. onjuiste informatie door de vereniging. De raadsman van de vereniging heeft tijdens de zitting van 18 december 2018 verklaard dat het feit dat artikel 21 van de algemene bepalingen nog was opgenomen in de notariële akte van statutenwijziging van
12 oktober 2017 (door de vereniging bij akte overlegging producties van 24 mei 2018 in het geding gebracht) berustte op een misverstand: de vereniging had verzuimd de notaris erop te wijzen dat dat artikel was uitgewerkt door voltooiing van het park op 1 maart 2013.
heeft er op gewezen dat er op 12 oktober 2017 echter een tweede notariële akte is opgemaakt, namelijk een akte van overdracht rechten en vaststellingsovereenkomst
(overgelegd bij akte uitlaten van 12 maart 2019). In die akte is onder meer het volgende opgenomen:
30 maart 2017, volgt dat artikel 21 van de algemene bepalingen niet al op 1 maart 2013 was uitgewerkt, maar pas in 2017. Dat betekent dat het bestuur van de vereniging, dat stelt op
27 maart 2015 te hebben besloten [appellant] in rechte te betrekken, destijds wel degelijk voorafgaande toestemming van Reggestroom nodig had, aldus [appellant] .
veronderstellenderwijs(de vereniging heeft immers aangeboden te bewijzen dat zij met instemming van Reggestroom heeft gehandeld) vanuit gaat dat het bestuursbesluit in 2015 wegens het ontbreken van voorafgaande goedkeuring van Reggestroom niet rechtsgeldig tot stand is gekomen, geldt het volgende.
Voor een bevestigingsbesluit gelden dezelfde vereisten als voor het te bevestigen besluit.
De grieven 1 en 2 in het principaal hoger beroepfalen.
De door de vereniging in rekening gebrachte bedragen hebben betrekking op de jaarlijkse contributie en op de zogenoemde omslagen, die op grond van art. 7 van de statuten van de vereniging worden vastgesteld door de algemene vergadering aan de hand van een door het bestuur opgestelde exploitatiebegroting. Blijkens art. 8 lid 2 van de statuten bestaan de omslagen in ieder geval uit servicekosten en een evenredig deel aan kosten door de vereniging gemaakt voor onderhoud, vernieuwing en gebruik van gemeenschappelijke toegangswegen en gemeenschappelijke (nuts-)voorzieningen, alsmede - indien en voorzover de betreffende gemeente de daartoe strekkende aanslagen niet per afzonderlijke bungalow mocht opleggen - de kosten van afvoer van huisvuil, alsmede de erfpachtcanon met betrekking tot de gemeenschappelijke toegangswegen en faciliteiten.
Artikel 6 van de leveringsakte – waarin de algemene voorwaarden als onverbrekelijk deel van de koop-/aannemingsovereenkomst van toepassing worden verklaard – houdt een derdenbeding ten behoeve van de vereniging in. In de vordering die de vereniging tegen [appellant] heeft ingesteld tot nakoming van dat beding ligt de aanvaarding door de vereniging van dat derdenbeding besloten. De verplichting van [appellant] om de parklasten te voldoen vloeit dus voort uit de leveringsakte en het daarin opgenomen derdenbeding en is niet komen te vervallen doordat [appellant] wegens wanbetaling uit zijn lidmaatschap van de vereniging is ontzet.
Voor zover [appellant] thans nog klaagt over de totstandkoming van genoemde besluiten, zijn die klachten tardief. Om die reden gaat het hof daaraan voorbij.
Beroep op opschorting
Opzet en aanleg van bungalowpark “De Lindenbergh”is vermeld dat Reggestroom de bevoegdheid, maar niet de verplichting heeft om 129 recreatiebungalows te realiseren. Reggestroom is te allen tijde bevoegd en gerechtigd het totale aantal te realiseren bouwkavels en bungalows te wijzigen.
Hoe de vereniging in het licht van die overweging had kunnen bewerkstelligen dat Reggestroom 129 bungalows realiseerde, valt – zonder nadere toelichting die ontbreekt – niet in te zien. Bovendien heeft [appellant] in het licht van het gemotiveerde verweer van de vereniging niet onderbouwd dat de bouw van een groter aantal woningen en/of de bouw van een zwembad tot lagere parklasten zou hebben geleid. Dat de vereniging tekort is geschoten, dan wel onzorgvuldig of onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld waar het de hoogte van de parklasten betreft en dat [appellant] in dat verband een vordering op de vereniging zou hebben die de opschorting van zijn betalingsverplichtingen zou rechtvaardigen, is dan ook niet gebleken. Zijn beroep op opschorting wordt daarom verworpen.
Voorts in het principaal hoger beroep
grief 8 in het principaal beroepfaalt, nu [appellant] tegen toewijzing van de buitengerechtelijke kosten aan de vereniging geen ander bezwaar heeft aangevoerd dan dat de vereniging geen opeisbare vordering op hem zou hebben.
grief I in het incidenteel hoger beroep– waarin de vereniging een subsidiaire grondslag voor haar vordering heeft aangevoerd – heeft de vereniging geen belang, nu de grieven in het principaal hoger beroep falen en het hof de in eerste aanleg door de vereniging ingestelde vorderingen op de primaire grondslag (derdenbeding) toewijsbaar acht.
Grief II in het incidenteel hoger beroepslaagt in zoverre.
"Bij niet of niet tijdig gehele of gedeeltelijke betaling van de aan het lidmaatschap verbonden financiële verplichtingen komen alle kosten tot verhaal daarvan, zowel de gerechtelijke- ais buitengerechtelijke, alsmede de wettelijke rente voor rekening van het desbetreffende lid".
Ook niet in de omstandigheid dat de vereniging zich in deze procedure niet beroept op een boeteclausule die haar ten dienste zou staan. Uit haar brief aan [appellant] van
31 januari 2018 blijkt dat zij daarop inmiddels wel aanspraak maakt.
Grief III in het incidenteel appelwordt verworpen.
3.De slotsom
4.De beslissing
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- tot betaling aan de vereniging van een bedrag van € 1.800,- aan achterstallige contributie en omslagen over de jaren 2016 en 2017, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van dit arrest;
en voorts:
- zolang [appellant] eigenaar is van de bungalow nummer [00] , gelegen in het park
“De Lindenbergh” te Ommen, tot betaling aan de vereniging van de na 2017 verschuldigde jaarlijkse contributie en omslagen, voor zover die betrekking hebben op het in stand houden van de op 10 april 2013 bestaande voorzieningen, overeenkomstig artikel 7 van de statuten zijn vastgesteld door de algemene vergadering van de vereniging aan de hand van de door het bestuur opgestelde exploitatiebegroting en onherroepelijk zijn geworden;
21 mei 2019.