In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1991, was eerder veroordeeld voor een overtreding van artikel 9, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij zijn rijbewijs was ingevorderd. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 5 februari 2018, waarin hij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 weken. Tijdens de zitting op 1 mei 2019 heeft de advocaat-generaal de vordering tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde voorgelegd aan het hof.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 18 oktober 2017 een motorrijtuig heeft bestuurd, terwijl zijn rijbewijs was ingevorderd. De verdachte heeft aangevoerd dat zijn broertje gebruik heeft gemaakt van zijn rijbewijs, maar het hof achtte dit alternatieve scenario niet aannemelijk. Het hof heeft de bewijsmiddelen beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de tenlastelegging. De eerdere veroordeling voor de snelheidsovertreding was onherroepelijk geworden, wat de basis vormde voor de huidige veroordeling.
De strafbaarheid van de verdachte werd bevestigd, en het hof heeft de gevangenisstraf van 2 weken opgelegd, rekening houdend met de ernst van de overtreding en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het bewezen verklaarde als strafbaar werd gekwalificeerd. De uitspraak is gedaan in het belang van de verkeersveiligheid en ter bescherming van de geldende verkeersregels.