Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Samen Veilig Midden Nederland,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot wijziging van de voogdijinstelling. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had het hof verzocht om de uitvoering van de voogdijmaatregel voortaan door het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering te laten uitvoeren, in plaats van door de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden Nederland (de GI). De moeder was van mening dat de GI een negatieve visie had op haar pedagogische en persoonlijke mogelijkheden, wat de omgang met haar kinderen zou belemmeren. De GI en de raad voor de kinderbescherming waren van mening dat een wijziging van de voogdijinstelling niet in het belang van de kinderen zou zijn.
Het hof heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de moeder niet heeft aangetoond dat de kinderen in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd, noch dat de GI haar taken op een niet verantwoorde wijze uitoefent. Het hof heeft daarbij artikel 1:328 BW in aanmerking genomen, dat van toepassing is op voogdijzaken. De moeder had aangevoerd dat artikel 1:259 BW analoog moest worden toegepast, maar het hof heeft deze stelling verworpen. Het hof heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die het verzoek van de moeder had afgewezen, bekrachtigd. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de kinderen, waarbij de continuïteit van de voogdij en de betrokkenheid van de GI voorop stonden.