ECLI:NL:GHARL:2019:432

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 januari 2019
Publicatiedatum
21 januari 2019
Zaaknummer
200.239.530/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling partneralimentatie na tijdsverloop zonder gewijzigde omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de partneralimentatie tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding in 2012. De rechtbank Noord-Nederland had eerder op 21 februari 2018 bepaald dat de man € 292,-- per maand aan de vrouw moest betalen. De man verzocht om wijziging van deze alimentatie, maar het hof oordeelde dat er geen relevante wijziging van omstandigheden was die een herbeoordeling rechtvaardigde. De man had een nieuwe partner en woonde samen, maar zijn inkomen was niet lager dan bij de eerdere vaststelling van de alimentatie. Het hof concludeerde dat enkel tijdsverloop, zonder concrete gewijzigde omstandigheden, niet voldoende was voor een herbeoordeling van de alimentatie. De vrouw voerde verweer en vroeg het hoger beroep van de man ongegrond te verklaren. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de man af. De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van relevante wijzigingen in omstandigheden voor het wijzigen van alimentatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.239.530/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/l7/154800/FA RK 17-627
beschikking van 15 januari 2019
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.D. Nijenhuis te Leeuwarden,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. B.G. Kooi te Dokkum.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 21 februari 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s) ingekomen op 22 mei 2018;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Nijenhuis van 12 juni 2018 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 12 december 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.3
Artikel 1.4.4 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven luidt: “Een belanghebbende legt de stukken waarop hij zich wenst te beroepen, zo spoedig mogelijk over. Uiterlijk op de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling kunnen nog stukken worden overgelegd, mits in vijfvoud en met toezending in kopie aan iedere overige belanghebbende. Op stukken die nadien worden overgelegd en op stukken waarvan tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat zij niet door iedere overige belanghebbende zijn ontvangen en tegen overlegging waarvan bezwaar is gemaakt, wordt geen acht geslagen, tenzij het hof anders beslist. Omvangrijke stukken die zonder noodzaak op of vlak voor de tiende kalenderdag voorafgaande aan de mondelinge behandeling worden overgelegd, kunnen als in strijd met de goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten.”
2.4
Mr. Kooi heeft bij de mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen het overleggen van de producties B tot en met G bij een journaalbericht van mr. Nijenhuis van 3 december 2018, bij dit hof ingekomen bij faxbericht op diezelfde datum, omdat deze te laat zijn ingediend en zij dit in strijd acht met een goede procesorde
.Het hof heeft daarop (ter zitting) beslist dat op die producties geen acht wordt geslagen behoudens voor zover zij gegevens bevatten die al in de procedure aan de orde waren gekomen, omdat deze producties niet ten spoedigste zijn ingediend en zonder noodzaak kort voor de mondelinge behandeling zijn ingekomen ter griffie van het hof. Hierdoor is mr. Kooi de kans ontnomen om hierop naar behoren te reageren, zo nodig nog cijfers door te rekenen en desgewenst zelf nog stukken in het geding te brengen.

3.De feiten

3.1.
Het huwelijk van partijen is [in] 2012 ontbonden door echtscheiding.
3.2.
Bij beschikking van 27 maart 2013 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden - voor zover hier van belang - bepaald dat de man met ingang van 1 mei 2012 als uitkering tot levensonderhoud van de vrouw € 292,-- per maand zal voldoen.
3.3
De man heeft een nieuwe partner en woont sinds begin 2013 met haar samen, als waren zij gehuwd.

4.De omvang van het geschil

4.1.
In geschil is de (wijziging/vaststelling van de) uitkering in de kosten van levensonderhoud van de vrouw respectievelijk de man (hierna ook: partneralimentatie). De rechtbank heeft in de bestreden beschikking overwogen dat er niet is voldaan aan het wettelijke criterium van artikel 1:401 lid 1 of lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en het verzoek van de man tot wijziging van de bij beschikking van 27 maart 2013 vastgestelde partneralimentatie voor de vrouw dan wel tot vaststelling van partneralimentatie voor hem, afgewezen.
4.2.
De man is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 21 februari 2018. De eerste grief ziet op de gewijzigde omstandigheden en de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie. In de tweede grief klaagt de man dat de rechtbank ten onrechte geen beslissing heeft gegeven op zijn verzoek tot bepaling van een door de vrouw te betalen partneralimentatie aan de man.
4.3
De man heeft ter zitting van het hof zijn tweede grief en het aan deze grief verbonden verzoek strekkende tot vaststelling van de partneralimentatie ten behoeve van de man, mede gelet op de ter zitting aan de orde gestelde samenwoning van de man met zijn huidige partner, ingetrokken. Dit verzoek behoeft dan ook geen nadere bespreking en zal worden afgewezen.
4.4
De man verzoekt thans de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie - onder wijziging van de beschikking van 27 maart 2013 - met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, te weten met ingang 3 mei 2017 te stellen op nihil.
4.5
De vrouw voert verweer en zij verzoekt de man in zijn ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans het hoger beroep ongegrond te verklaren en de beschikking van 21 februari 2018 te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Een beschikking betreffende levensonderhoud zoals voornoemde beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 27 maart 2013 kan bij latere beschikking worden gewijzigd:
- wanneer deze beschikking vanaf aanvang niet heeft beantwoord aan de wettelijke maatstaven doordat bij die beschikking destijds van onjuiste en/of onvolledige gegevens is uitgegaan (artikel 1:401 lid 4 BW);
- ofwel wanneer deze beschikking nadien door een wijziging van omstandigheden heeft opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen (artikel 1:401 lid 1 BW).
5.2
Desgevraagd heeft mr. Nijenhuis namens de man ter zitting van het hof verklaard dat het verzoek van de man tot wijziging van voornoemde partneralimentatie uitsluitend gegrond is op lid 1 van voornoemd artikel.
Het hof ziet zich aldus voor de vraag gesteld of zich na de beschikking van 27 maart 2013 een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan die een hernieuwde beoordeling van de behoefte en de draagkracht van partijen rechtvaardigt. Een wijziging van omstandigheden moet door degene die zich erop beroept aangevoerd worden. De rechter hoeft derhalve niet ambtshalve te onderzoeken of er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden.
5.3
Ter zitting van het hof is komen vast te staan dat de samenwoning van de man en zijn draagkracht geen relevante wijziging van omstandigheden zijn in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW. De man heeft ter zitting van het hof immers erkend dat zijn inkomen niet lager is dan ten tijde van de vaststelling van de partneralimentatie in 2013 en dat ook de samenleving van de man met zijn nieuwe partner niet tot een lagere draagkracht van de man heeft geleid, zodat deze twee in het beroepschrift aangedragen wijzigingsgronden geen bespreking meer behoeven.
5.4
Ten aanzien van de als wijzigingsgrond aangevoerde omstandigheid inzake de uitbetaling van het uit de verdeling van de huwelijksgemeenschap van partijen ontvangen vermogen verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank in haar beschikking onder 4.7 op dit punt heeft overwogen, welke overweging het hof, na eigen onderzoek, overneemt en tot de zijne maakt. Ook hierin kan geen relevante wijziging van omstandigheden worden gevonden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW. Het hof voegt hieraan nog het volgende toe.
De vrouw heeft ter zitting van het hof uitgebreid toegelicht hoe de verdeling van de huwelijksgemeenschap daadwerkelijk is uitgepakt, stellende - kort gezegd - dat partijen, in de lijn van de in de beschikking van 22 februari 2013 vastgelegde afspraken, uit de huwelijksgemeenschap over en weer nagenoeg hetzelfde vermogen hebben ontvangen van ongeveer € 89.000,--. Het hof is van oordeel dat de man zijn stelling dat hij daadwerkelijk veel minder vermogen ontving dan waarvan was uitgegaan bij de vaststelling van de verdeling in het licht van het verweer van de vrouw onvoldoende met stukken heeft onderbouwd.
5.5
De man ervaart de in 2013 vastgestelde partneralimentatie als zeer onrechtvaardig.
Mr. Nijenhuis heeft ter zitting aangegeven dat een hernieuwde beoordeling van de partneralimentatie om te bezien of deze nog steeds aan de wettelijke maatstaven voldoet, wellicht tot acceptatie door de man zou kunnen leiden. De man doet dan ook een beroep op het tijdsverloop. Volgens mr. Nijenhuis namens de man is een terugkerende toets van de situatie, waarbij vanwege tijdsverloop gekeken wordt of er niet een herberekening moet plaatsvinden, zonder dat daarvoor inhoudelijke argumentatie nodig is, redelijk. Mr. Nijenhuis stelt daarbij namens de man dat een eventuele wijziging ook gezocht kan worden aan de zijde van de vrouw en hij verwijt de vrouw dat zij geen financiële stukken in het geding heeft gebracht om tot een herbeoordeling van de partneralimentatie te kunnen komen.
Anders dan de man ziet het hof echter in enkel tijdsverloop, zonder dat sprake is van een gestelde concrete gewijzigde omstandigheid waarin bij wet is voorzien, geen aanleiding voor herbeoordeling van de eerder vastgestelde partneralimentatie. Daar komt bij dat de vrouw heeft betoogd dat het juist de man is geweest die bij de rechtbank, noch bij het hof deugdelijke financiële bescheiden heeft overgelegd en dat zij zich daarom op het standpunt heeft gesteld dat zij dit ook (nog) niet hoefde te doen. In dit kader wijst het hof erop dat nu de man wijziging ingevolge het eerste lid wenst, het eerst op zijn weg ligt om een relevante gewijzigde omstandigheid aan te voeren.
5.6
Ten slotte stelt het hof vast dat, voor zover de man zich heeft willen beroepen op een eventueel samenwonen van de vrouw, de vrouw ter zitting van het hof met klem heeft ontkend dat zij samenwoont, en de man dat op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
5.7
Gelet op het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW die een hernieuwde beoordeling van de behoefte en de draagkracht van partijen rechtvaardigt. Grief 1 faalt.
5.8
Het hof zal de bestreden beschikking, waarbij het verzoek van de man de partneralimentatie op nihil te stellen is afgewezen, bekrachtigen en beslissen als volgt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 21 februari 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, mr. M.P. den Hollander en mr. A.W. Jongbloed, bijgestaan door mr. M. Marsnerova als griffier, en is op 15 januari 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.