ECLI:NL:GHARL:2019:4305

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 mei 2019
Publicatiedatum
20 mei 2019
Zaaknummer
200.245.431/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake verzoek tot gezagsbeëindiging van de moeder met betrekking tot haar kind

In deze tussenbeschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 14 mei 2019, wordt het verzoek tot gezagsbeëindiging van de moeder voor de tweede keer aangehouden. De reden hiervoor is de mogelijke thuisplaatsing van het kind bij de moeder, onder voorwaarden en waarborgen, vanwege het ontbreken van alternatieve woonplekken. De zaak betreft een verzoekster, de moeder, die in hoger beroep is gegaan tegen de Raad voor de Kinderbescherming, die als verweerder optreedt. De moeder is vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. B.G. Kooi, terwijl de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) ook betrokken zijn als belanghebbenden.

Het hof heeft eerder in een tussenbeschikking van 4 december 2018 overwogen dat het zich onvoldoende voorgelicht acht om een verantwoorde beslissing te nemen over het gezag van de moeder. De Raad heeft verzocht om de procedure aan te houden in afwachting van de resultaten van een traject dat door de GI is ingezet, gericht op thuisplaatsing. Het hof heeft besloten de mondelinge behandeling voort te zetten, waarbij de moeder niet persoonlijk aanwezig was, maar vertegenwoordigd door haar advocaat. De GI heeft een behandelplan gepresenteerd dat gericht is op (gefaseerde) thuisplaatsing bij de moeder, met de nodige ondersteuning.

Het hof concludeert dat het nog niet voldoende geïnformeerd is om een beslissing te nemen over het gezag van de moeder. Er zijn complicaties, zoals een geweldsincident in de huidige plaatsing van het kind, die de situatie verder bemoeilijken. Het hof houdt de zaak aan en verzoekt de GI om uiterlijk op 15 november 2019 verslag uit te brengen over de gang van zaken en de stand van zaken met betrekking tot het terugplaatsingstraject. De overige betrokkenen krijgen de gelegenheid om op dit verslag te reageren. De beslissing over de verdere voortgang van de zaak zal na ontvangst van het verslag worden genomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.245.431/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/159154 / FA RK 18-64)
beschikking van 14 mei 2019
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.G. Kooi te Dokkum,
en
de raad voor de kinderbescherming,
regio Noord Nederland, locatie Leeuwarden,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
gevestigd te Leeuwarden,
verder te noemen: de GI.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 4 december 2018 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een brief van 1 maart 2019 van de GI met productie(s);
- een brief van 8 maart 2019 van de raad;
- een brief van 13 maart 2019 van de GI.
1.3
Op 15 maart 2019 is de mondelinge behandeling voortgezet. De moeder is niet in persoon maar uitsluitend vertegenwoordigd door haar advocaat verschenen. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is mevrouw [B] verschenen. Namens de GI zijn verschenen de heer [C] en mr. [D] . Mr. [D] heeft ter zitting het woord gevoerd mede aan de hand van een door haar overgelegde pleitnotitie.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Op 8 maart 2019 heeft de raad verzocht om de procedure aan te houden voor de duur van zes maanden in afwachting van de resultaten van het door de GI ingezette traject (tot thuisplaatsing). Op verzoek van het hof heeft de GI op 13 maart 2019 laten weten met dit verzoek te kunnen instemmen en heeft de advocaat van de moeder (telefonisch) bericht dat de brief niet is ontvangen en daarom geen reactie kan worden gegeven. Gezien het belang van [de minderjarige1] - en dat van de moeder - heeft het hof besloten om de mondelinge behandeling doorgang te laten vinden.
2.2
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikking van 4 december 2018, voor zover hierna daarvan niet wordt afgeweken.
2.3
Zoals eerder overwogen ligt aan het hof voor of het gezag van de moeder over [de minderjarige1] al dan niet moet worden beëindigd.
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
2.4
In genoemde tussenbeschikking heeft het hof overwogen dat het zich onvoldoende voorgelicht acht om een verantwoorde beslissing te kunnen geven over het al dan niet beëindigen van het gezag van de moeder over [de minderjarige1] . Daarbij hebben een rol gespeeld de op dat moment gebleken recente ontwikkelingen rondom de plaatsing van [de minderjarige1] en de herbeoordeling daarvan, waaronder ook een mogelijke terugplaatsing bij de moeder omdat geen betere alternatieven beschikbaar waren, en het ontbreken een deugdelijk daarop afgestemd advies van de raad die de nieuwste ontwikkelingen (nog) niet in multidisciplinair verband had kunnen bespreken. Het hof heeft de GI verzocht een verslag op te maken met daarin een uiteenzetting van de recente gang van zaken, en heeft de verdere voortzetting van de mondelinge behandeling bepaald op 15 maart 2019.
2.5
Op 1 maart 2019 heeft het hof een brief van de GI ontvangen met een behandelplan dat is gericht op (gefaseerde) thuisplaatsing bij de moeder, die daarbij ambulante ondersteuning zal krijgen. In de brief geeft de GI een nadere toelichting op het plan en de recente ontwikkelingen omtrent [de minderjarige1] .
2.6
Uit het behandelplan dat is gevoegd bij de brief van 1 maart 2019 en de daarop door de GI in die brief en ter zitting gegeven toelichting blijkt dat de GI - met de nodige voorbehouden en onder de nodige voorwaarden - de keuze heeft gemaakt dat toegewerkt gaat worden aan thuisplaatsing van [de minderjarige1] bij de moeder. Hierbij heeft een rol gespeeld dat de huidige plaatsing niet langer houdbaar is en er op dit moment weinig tot geen alternatieven zijn. Met deze beslissing is echter niet gezegd dat [de minderjarige1] inderdaad weer thuis gaat wonen c.q. zal kunnen gaan wonen, maar wordt enkel de mogelijkheid daartoe onderzocht. Wat daar voor nodig is zal gaandeweg het traject duidelijk moeten worden. Gezien de (psychiatrische) problematiek van [de minderjarige1] en de bijhorende gedragsproblemen in relatie met de belastbaarheid van de moeder zal het terugplaatsingstraject met kleine stappen worden ingezet. Daarbij zal aangesloten worden bij de (on)mogelijkheden van [de minderjarige1] en de moeder en zal de hulpverlening daarop afgestemd moeten worden door te bekijken - en blijven bekijken - welke hulpverlening noodzakelijk is en op welke wijze en door wie deze hulpverlening het beste kan worden gegeven terwijl telkens afstemming moet plaatsvinden met de hulpverlening die reeds is ingezet. Bij iedere (volgende) stap zullen verder niet alleen de belangen van [de minderjarige1] en de moeder in ogenschouw worden genomen, maar dient er ook oog te zijn voor de belangen van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] , de jongere broer en zus van [de minderjarige1] , die in het gezin van de moeder opgroeien en van wie [de minderjarige2] onder meer in verband met de omgang met zijn vader eveneens onder toezicht is gesteld.
2.7
De moeder kan worden toegegeven dat bij (het werken aan) terugplaatsing van [de minderjarige1] bij haar in beginsel niet kan worden (vast)gesteld dat zij niet in staat is c.q. zal zijn om de verantwoordelijkheid voor zijn verzorging en opvoeding te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [de minderjarige1] aanvaardbaar te achten termijn. Bij (het voornemen tot) terugplaatsing liggen de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing meer voor de hand dan de door de GI bepleite gezagsbeëindiging (die vooral wordt ingegeven door de wens om te kunnen ingrijpen, ook in het terugplaatsingstraject, wanneer dat noodzakelijk is).
2.8
In het onderhavige geval worden, zoals hiervoor weergegeven, voorzichtige stappen gezet richting een (mogelijke) terugplaatsing van [de minderjarige1] bij de moeder maar is nog allerminst zeker dat het ingezette traject zal (kunnen) slagen. Uit de toelichting van de GI ter zitting begrijpt het hof dat de situatie van [de minderjarige1] uitermate complex is en dat er zowel aan de zijde van [de minderjarige1] als aan de zijde van de moeder de nodige begeleiding en ondersteuning georganiseerd en gewaarborgd moet worden voordat het verantwoord is dat [de minderjarige1] daadwerkelijk bij de moeder gaat wonen. Dit zal de nodige tijd en inspanningen vergen, van de GI, van [de minderjarige1] en de moeder maar ook van de betrokken hulpverleningsinstanties.
2.9
Complicerende factor in dit verband is dat de huidige plaatsing van [de minderjarige1] bij [E] in [F] niet meer houdbaar is in verband met een geweldsincident - zware mishandeling van een groepsgenoot - dat kort voor de jaarwisseling heeft plaatsgevonden. Er is aangifte gedaan en het politieonderzoek is inmiddels afgerond. In het kader van de (mogelijke) strafrechtelijke vervolging in verband met eerder genoemd geweldsincident is inmiddels door deskundigen verbonden aan het NIFP onderzoek gedaan en zal de raad aanvullend onderzoek verrichten. Onzeker is of en in hoeverre dit het ingezette traject tot terugplaatsing verder zal bemoeilijken.
2.1
Tegen deze achtergrond acht het hof een beslissing over het al dan niet beëindigen van het gezag van de moeder over [de minderjarige1] prematuur. Het hof acht zich nog altijd onvoldoende geïnformeerd. Voor het hof is op dit moment niet duidelijk of de moeder al dan niet in staat is c.q. zal zijn om binnen een (voor de persoon en de ontwikkeling van [de minderjarige1] ) aanvaardbaar te achten termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] te dragen. Het hof zal de zaak daarom opnieuw aanhouden en de GI opnieuw verzoeken om het hof te informeren over de stand van zaken.
2.11
Ter zitting is melding gemaakt van een NIFP rapport dat is opgemaakt naar aanleiding van genoemd geweldsincident. Indien dit rapport inmiddels definitief en beschikbaar is, verzoekt het hof de GI om deze rapportage in de procedure te brengen (waarbij ook een exemplaar wordt toegezonden aan de advocaat van de moeder en de raad). Het hof stelt alle betrokkenen in de gelegenheid om binnen een termijn van vier weken op dit rapport te reageren, indien de inhoud hen daartoe aanleiding geeft.
2.12
Het hof heeft ter zitting verder medegedeeld dat, mede gezien het aanhoudingsverzoek van de raad, besloten is om [de minderjarige1] niet voorafgaand aan de mondelinge behandeling op 15 maart 2019 te horen. Daarbij is toegezegd dat [de minderjarige1] alsnog de gelegenheid zal krijgen om zijn mening kenbaar te maken waarbij het hof de mogelijkheid heeft genoemd om [de minderjarige1] op zijn woonplek te horen (zodat hij niet naar [G] hoeft te komen). Met alle betrokkenen is verder afgestemd dat de uitnodiging aan [de minderjarige1] zal worden toegezonden door tussenkomst van de gezinsvoogd, de heer [C] , die de uitnodiging ook met [de minderjarige1] zal bespreken en de mening van [de minderjarige1] aan het hof zal laten weten. Nu de zaak opnieuw wordt aangehouden en de wijze van afdoening nog niet vaststaat, zal [de minderjarige1] de uitnodiging van het hof om zijn mening kenbaar te maken ontvangen ofwel voorafgaand aan de voortgezette mondelinge behandeling ofwel voorafgaand aan de schriftelijke afdoening. In geval van een nieuwe mondelinge behandeling zal het hof ter zitting de mening van [de minderjarige1] zakelijk weergeven opdat betrokkenen hierop kunnen reageren. In geval van een schriftelijke afdoening zal de mening van [de minderjarige1] in de vorm van een zakelijke weergave aan alle betrokkenen worden bericht en zij zullen gelegenheid krijgen hierop desgewenst te reageren.
2.13
Het hof zal de behandeling en beslissing van de zaak aanhouden voor een termijn van zes maanden. De GI zal het hof uiterlijk op 15 november 2019 dienen te informeren over de gang van zaken vanaf 1 maart 2019 en de stand van zaken op dat moment, waarbij ten minste inzicht wordt gegeven in de stappen die zijn gezet en de stappen die nog moeten worden gezet met het oog op thuisplaatsing. De andere betrokkenen zullen dan gelegenheid krijgen voor een reactie. Daarna zal het hof beslissen over de verdere voortgang van de zaak, met dien verstande dat de zaak in beginsel op de stukken zal worden afgedaan tenzij het hof ambtshalve of op gemotiveerd verzoek van (een van) de betrokkenen beslist tot een nadere mondelinge behandeling.
2.14
Bij gewijzigde omstandigheden kan de meest gerede partij zich gemotiveerd wenden tot het hof met het verzoek om de behandeling en beslissing van de zaak eerder dan op 15 november 2019 ter hand te nemen.

3.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de behandeling en beslissing van de zaak opnieuw aanhouden.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep, alvorens nader te beslissen:
verzoekt de GI, uiterlijk op 15 november 2019, verslag uit te brengen van de gang van zaken en de stand van zaken met betrekking tot [de minderjarige1] , in het bijzonder over het terugplaatsingstraject;
bepaalt dat de overige betrokkenen binnen een termijn van 2 weken na ontvangst van vorengenoemd verslag kunnen reageren op dit verslag;
bepaalt dat het hof na de ontvangst van het verslag en de eventuele reacties daarop zal beslissen over de wijze van voortgang van de zaak.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. M.A.F. Holtvluwer-Veenstra en mr. M.A.L.M. Willems, bijgestaan door mr. J. Robben als griffier, en is op 14 mei 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.