ECLI:NL:GHARL:2019:4284

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 mei 2019
Publicatiedatum
20 mei 2019
Zaaknummer
200.251.813/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van ouders als bewindvoerder van hun kind wegens gewichtige redenen en de benoeming van een opvolgend bewindvoerder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ontslag van ouders als bewindvoerders van hun kind, de rechthebbende, die door een ongeval in 2005 niet in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen. De ouders gaven hun kind naar behoefte geld, maar er was geen inzicht in de financiële situatie en er werd niet structureel gespaard. De kantonrechter had eerder de ouders ambtshalve ontslagen als bewindvoerders en een professionele bewindvoerder benoemd. Het hof oordeelde dat de ouders onvoldoende in staat waren om hun taak als bewindvoerder op de juiste wijze uit te voeren, wat gewichtige redenen opleverde voor hun ontslag. Het hof bekrachtigde de beschikking van de kantonrechter en wees de verzoeken van de ouders af, omdat zij geen andere bewindvoerder hadden voorgesteld. De ouders hadden niet aangetoond dat zij in staat waren om de financiële situatie van hun kind adequaat te beheren, en het hof concludeerde dat de benoeming van de professionele bewindvoerder in het belang van de rechthebbende was.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.251.813/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 7379386 VO VERZ 18-1851)
beschikking van 14 mei 2019
inzake

1.[verzoeker1] ,

wonende te [A] ,
verder te noemen: de rechthebbende / de zoon,
2. [verzoeker2],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de vader,
3. [verzoekster3],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de moeder,
verzoekers in hoger beroep,
verder gezamenlijk te noemen: verzoekers,
advocaat: mr. J.M. Jansen te Roden.
Als informant is aangemerkt:
[de bewindvoerder] B.V.,
kantoorhoudende te [A] ,
verder ook te noemen: de bewindvoerder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 10 december 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 21 december 2018;
- een journaalbericht van mr. Jansen van 21 januari 2019 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 15 april 2019 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. De rechthebbende en de vader zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, om hen moverende redenen niet verschenen. De bewindvoerder is met bericht niet verschenen.

3.De feiten

3.1
De rechthebbende is geboren [in] juli 1988. Sinds en door een ongeval [in] 2005 kampt hij met niet aangeboren hersenletsel. Als gevolg daarvan is hij zowel lichamelijk als geestelijk niet in staat ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. De rechthebbende is daarnaast bekend met verslavingsproblematiek (cannabis en gokken).
3.2
De kantonrechter heeft bij beschikking van 7 augustus 2006 over alle goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende een bewind in de zin van artikel 1:431 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ingesteld. De vader en de moeder van de rechthebbende zijn toen als bewindvoerders benoemd.
3.3
De rechthebbende woont op zichzelf, heeft een auto, ontvangt een Wajong-uitkering en diverse toeslagen. Ook ontvangt de rechthebbende als gevolg van verlies aan verdiencapaciteit een voorschot van de verzekeraar van de veroorzaker van het ongeval. De hoogte van het schadebedrag is nog niet vastgesteld.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter - voor zover hier van belang - de vader en de moeder vanwege gewichtige redenen ambtshalve en met ingang van 31 december 2018 ontslagen als bewindvoerders en met ingang van dezelfde datum [de bewindvoerder] B.V. tot (opvolgend) bewindvoerder benoemd.
4.2
Verzoekers verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt:) zodat de ouders bewindvoerders blijven en de benoeming van [de bewindvoerder] B.V. tot bewindvoerder ongedaan wordt gemaakt, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie noodzakelijk acht.

5.De motivering van de beslissing

Processueel
5.1
Verzoekers hebben zich onder meer op het standpunt gesteld dat in eerste aanleg ten onrechte geen adequate mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden met betrekking tot hetgeen in de onderhavige procedure aan de orde is, en dat om die reden de bestreden beschikking dient te worden vernietigd. Het hof volgt verzoekers niet in dit standpunt.
Uit het door verzoekers overgelegde proces-verbaal blijkt dat er in eerste aanleg een zitting heeft plaatsgevonden, waarbij de kantonrechter vragen heeft gesteld over het beheer van het bewind door de ouders en de ouders in de gelegenheid zijn gesteld hun standpunt kenbaar te maken. Het hof ziet dan ook geen reden om aan te nemen dat de zaak niet adequaat zou zijn behandeld in eerste aanleg. Nog los daarvan strekt het hoger beroep er mede toe eventuele procedurele onvolkomenheden tijdens de procedure in eerste aanleg te herstellen.
5.2
Verder klagen verzoekers met een beroep op artikel 19 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering over een schending van het beginsel van hoor en wederhoor. Zij hebben zich niet kunnen uitlaten over de schriftelijke bereidverklaring van de (opvolgend) bewindvoerder, op welk stuk de kantonrechter haar beslissing mede heeft gebaseerd, maar welk stuk in de bestreden beschikking niet als onderdeel van het procesdossier wordt vermeld en met welk stuk verzoekers niet bekend zijn.
5.3
Het hof overweegt als volgt. Voor zover er al sprake zou zijn van een schending van het beginsel van hoor en wederhoor, gaat het hof hieraan voorbij nu de zaak in hoger beroep in volle omvang ter beoordeling aan het hof is voorgelegd. Het hoger beroep strekt, zoals hiervoor ook al is overwogen, er mede toe eventuele procedurele onvolkomenheden tijdens de procedure in eerste aanleg te herstellen. Ter zitting heeft het hof aan de moeder en haar advocaat medegedeeld dat de huidige bewindvoerder als informant voor de zitting is opgeroepen. De bewindvoerder heeft kort voor de zitting telefonisch aan het hof bericht dat hij voornemens was aanwezig te zijn maar door autopech onderweg niet meer op tijd aanwezig kon zijn, en dat hij bereid is tot het zijn van bewindvoerder van de rechthebbende. Uit artikel 1:435 lid 1 BW volgt dat het afdoende is dat de rechter zich vergewist van de bereidheid en zich een oordeel vormt over de geschiktheid van de te benoemen persoon. Uit de wet volgt niet de verplichting dat deze bereidverklaring schriftelijk dient te gebeuren. Het hof acht de in hoger beroep telefonisch door de opvolgend bewindvoerder geuite mondelinge bereidverklaring dan ook afdoende.
Het hof stelt verder vast dat verzoekers ter zitting in hoger beroep geen inhoudelijke bezwaren hebben geuit tegen de door de kantonrechter benoemde bewindvoerder en ook geen andere bewindvoerder hebben voorgedragen. Zij hebben enkel aangegeven nog geen contact te hebben gehad met de bewindvoerder, hierop zal het hof hierna nader ingaan.
Gewichtige redenen
5.4
Op grond van artikel 1:448 lid 2 BW kan een bewindvoerder ambtshalve ontslag worden verleend wegens gewichtige redenen. In dit hoger beroep is de vraag aan de orde of er gewichtige redenen zijn om de vader en de moeder ambtshalve ontslag te verlenen.
5.5
Voor het hof is duidelijk dat de ouders veel van hun zoon houden, goed voor hem willen zorgen en met de beste bedoelingen zijn vermogensrechtelijke belangen hebben behartigd de afgelopen jaren. Het hof neemt daarbij aan dat dit niet altijd eenvoudig is. Uit de conceptrapportage in het kader van de letselschadezaak van 6 oktober 2018 blijkt namelijk dat bij de rechthebbende sprake is van (forse) gedrags- en verslavingsproblematiek waarbij de rechthebbende weinig tot geen ziekte inzicht heeft, zorgmijdend is, sprake is van problemen met familie en sociale relaties en het niet om kunnen gaan met geld en waarbij het (nog) niet lukt om voor de rechthebbende de juiste vorm van hulp in te zetten om het tij in positieve zin te keren. De uitvoering van de wettelijke taak van een bewindvoerder vraagt echter meer van de bewindvoerder dan het met de beste bedoelingen behartigen van de vermogensrechtelijke belangen. Een bewindvoerder moet in staat zijn om de vermogensrechtelijke belangen van een rechthebbende op deugdelijke wijze te behartigen en daaronder wordt mede verstaan dat zo mogelijk financiële reserves voor onverwachte en/of grote uitgaven worden opgebouwd. De kantonrechter heeft daarbij een wettelijk vastgelegde toezichthoudende taak met betrekking tot de vraag of de taken die van een bewindvoerder worden verwacht, naar behoren worden uitgevoerd door de bewindvoerder. Dat betekent onder meer dat voor de kantonrechter inzichtelijk moet zijn welke uitgaven er concreet worden gedaan met het vermogen van de rechthebbende en welke inkomsten hij ontvangt.
Het hof stelt voorop dat uit de door de ouders in hun hoedanigheid van bewindvoerders aan de kantonrechter afgelegde rekening en verantwoording over de afgelopen jaren, welke rekening en verantwoording overigens - zo heeft de moeder ter zitting verklaard - door de boekhouder van de onderneming van de vader zijn opgesteld, blijkt dat de afgelopen jaren de uitgaven van de rechthebbende telkens hoger zijn geweest dan zijn inkomsten, waardoor het vermogen van de rechthebbende is verminderd. Begin 2015 bedroeg het vermogen van rechthebbende € 13.770,24, eind 2017 bedraagt dit vermogen € 2.619,82.
5.6
Ook is uit de stukken en het verhandelde ter zitting naar voren gekomen dat de ouders in hun hoedanigheid van bewindvoerders de rechthebbende feitelijk naar behoefte geld hebben gegeven. Van een gestructureerd plan van aanpak door de bewindvoerders bij de uitoefening van hun taken, is naar het oordeel van het hof dan ook geen sprake. De ouders hebben in hoger beroep gesteld dat zij naar aanleiding van een gesprek met de kantonrechter op 12 juli 2017 hadden begrepen dat het voldoende was als de uitgaven gelijk waren aan de inkomsten, maar dat zij inmiddels hebben begrepen dat er structureel gespaard dient te worden en dat zij dit nu ook doen. Naar het oordeel van het hof hebben de ouders hun stelling rondom de verbetering van hun taakuitoefening echter onvoldoende met stukken onderbouwd. Ook in 2017 zijn de inkomsten en uitgaven niet in balans en zelfs als de stelling van de ouders dat een deel van het inkomen van rechthebbende pas in januari 2018 is binnengekomen, juist is, moet worden geconcludeerd dat is ingeteerd op het vermogen.
5.7
Daarbij komt dat de ouders onvoldoende blijk van inzicht hebben gegeven hoe de financiële situatie van de rechthebbende er op dit moment concreet uitziet, ook met betrekking tot het voorschot op een schade-uitkering die de rechthebbende sinds 2015 ontvangt in verband met blijvende letselschade, op welke wijze zij de komende tijd meer structuur zouden willen aanbrengen in de financiën en op welke manier zij de uitgaven in het licht van de (deels ook nog onzekere) inkomsten willen beperken. Weliswaar heeft de moeder ter zitting de intentie en bereidheid uitgesproken om de uitgaven van de rechthebbende te beperken, maar zij heeft desgevraagd niet kunnen aangeven welk concreet plan zij daarvoor heeft. De enkele stelling dat het benzinegeld voor de rechthebbende is verminderd, acht het hof onvoldoende. Het hof gaat dan ook voorbij aan de stelling van de ouders dat zij een plan hebben, maar dat gelet op de problematiek van hun zoon, deze plannen en veranderingen slechts in een rustig tempo en in kleine stapjes kunnen worden uitgevoerd. Het had op de weg van de ouders gelegen om dit plan, met de daarbij behorende berekening, in de onderhavige procedure over te leggen.
5.8
Voor zover verzoekers hebben gesteld dat het niet in het belang van de rechthebbende is om een andere bewindvoerder te benoemen, omdat hij niet goed tegen veranderingen kan, overweegt het hof dat de rechthebbende feitelijk niets hoeft te merken van het feit dat [de bewindvoerder] B.V. tot (opvolgend) bewindvoerder is benoemd. Desgewenst kan de rechthebbende met de bewindvoerder afspraken maken met wie en op welke wijze er gecommuniceerd zal worden. Het hof merkt in dit kader op dat nu de rechthebbende zelfstandig woont, veel reist en/of deelneemt aan het verkeer wel enige eigen verantwoordelijkheid en/of zelfstandigheid mag worden verwacht.
5.9
De (subsidiaire) verzoeken van verzoekers om de vader en de moeder voorwaardelijk te ontslaan, dan wel om hen niet te ontslaan als bewindvoerder maar expliciete aanwijzingen te geven over het beheer van het bewind, wijst het hof af, nu deze verzoeken niet op de wet zijn gebaseerd.
5.1
Op grond van het bovenstaande is het hof evenals de kantonrechter van oordeel dat de ouders onvoldoende in staat zijn gebleken om hun taak als bewindvoerder op juiste wijze uit te voeren en dat er daarom sprake is van gewichtige redenen om de ouders te ontslaan als bewindvoerders.
Dit betekent dat de voorkeur van de rechthebbende, inhoudende dat zijn ouders zijn bewindvoerders zijn, niet kan worden gevolgd. Nu verzoekers geen andere (professionele) bewindvoerder hebben voorgesteld, zal het hof de benoeming van [de bewindvoerder] B.V. tot opvolgend bewindvoerder, in stand laten. Het hof merkt hierbij op, zoals ook reeds ter zitting medegedeeld, dat, anders dan verzoekers betogen, [de bewindvoerder] B.V. ingevolge artikel 1:435 lid 10 BW en de bestreden beschikking, met ingang van 31 december 2018 de bewindvoerder van de rechthebbende is.
5.11
Ten overvloede overweegt het hof als volgt. Ingevolge artikel 1:446a BW doet de bewindvoerder telkens na verloop van vijf jaren, of zo veel eerder als de kantonrechter bepaalt, aan de kantonrechter verslag van het verloop van het bewind. Hij laat zich daarbij met name uit over de vraag of het bewind dient voort te duren dan wel of een minder ver, of een verder strekkende voorziening aangewezen is. Feiten die voor het bewind en het voortduren daarvan van betekenis zijn, deelt hij terstond aan de kantonrechter mede. Het hof geeft de bewindvoerder mee om bij deze verslagen - indien daartoe aanleiding bestaat - mee te nemen of de voorkeur van de rechthebbende, inhoudende dat zijn ouders tot zijn bewindvoerders worden (her)benoemd, al dan niet onder welke voorwaarden kan worden gevolgd.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 10 december 2018;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.A.F. Holtvluwer-Veenstra, M.P. den Hollander en F. Kleefmann, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 14 mei 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.