ECLI:NL:GHARL:2019:4283

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 mei 2019
Publicatiedatum
20 mei 2019
Zaaknummer
200.245.789/01 en 200.252.709/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging omgangsregeling tussen vader en minderjarige in het belang van het kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige zoon. De vader had eerder een omgangsregeling van begeleide omgang met zijn zoon, maar deze regeling is in het verleden al meerdere keren gewijzigd en was onderhevig aan voorwaarden. De vader heeft echter geen medewerking verleend aan hulpverlening en heeft zijn gedrag niet aangepast, wat heeft geleid tot een onveilige situatie voor de minderjarige. Het hof heeft vastgesteld dat de vader niet in staat is om de omgangsregeling op een veilige manier uit te voeren en dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden. De vader heeft tijdens de zitting verklaard geen begeleide omgang of hulpverlening te willen accepteren, wat het hof heeft doen besluiten dat de omgangsregeling beëindigd moet worden. Het hof heeft de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek in hoger beroep en de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige beëindigd, in het belang van het kind. De uitspraak is gedaan in het openbaar en met uitleg voor de minderjarige, waarbij het hof heeft benadrukt dat de veiligheid en het welzijn van de minderjarige voorop staan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.245.789/01 en 200.252.709/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/221362 / JE RK 18-1361)
beschikking van 14 mei 2019
in beide zaken:
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
in de zaak met zaaknummer 200.252.709/01: verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam
(in de zaak met zaaknummer 200.245.789/01: voorheen mr. S.M. Wolfert te Leek),
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
kantoorhoudende te Amsterdam,
verweerster in het principaal hoger beroep,
in de zaak met zaaknummer 200.252.709/01: verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de moeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 23 augustus 2018 en 31 oktober 2018 (schriftelijk vastgesteld op 14 november 2018), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.245.789/01:
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 7 september 2018;
- het verweerschrift met productie(s);
- een brief van mr. Wolfert van 13 september 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Wolfert van 25 september 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Wolfert van 25 oktober 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Wolfert van 12 november 2018 met productie(s).
In de zaak met zaaknummer 200.252.709/01:
2.2
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 14 januari 2019;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met productie(s);
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht van mr. De Gruijl van 11 februari 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. De Gruijl van 13 maart 2019 met productie(s).
In beide zaken
2.3
Op 15 april 2019 is de hierna nader te melden minderjarige [de minderjarige] buiten aanwezigheid van belanghebbenden door het hof gehoord.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 15 april 2019 plaatsgevonden. De zaken zijn tegelijkertijd en gevoegd behandeld. Verschenen is de vader, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de GI zijn verschenen mevrouw [B] (jeugdzorgwerker), mevrouw [C] en mevrouw mr. [D] . Ook is de moeder verschenen. Ter zitting heeft mr. [D] namens de GI mede het woord gevoerd aan de hand van de door haar overgelegde pleitnotitie.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd geweest. Zij zijn de ouders van de minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2005 (verder te noemen: [de minderjarige] ).
Ook hebben de ouders nog een meerderjarige zoon: [E] , geboren [in] 2000.
3.2
[de minderjarige] woont bij de moeder. De moeder oefent het gezag uit over [de minderjarige] .
3.3
Van 10 december 2007 tot 10 maart 2013 is sprake geweest van een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] . Per 9 oktober 2014 is hij opnieuw onder toezicht gesteld. De termijn van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] is laatstelijk verlengd tot 9 oktober 2019.
3.4
Bij beschikking van 4 februari 2016 heeft dit hof een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] vastgesteld van een dag per maand begeleide omgang, waarbij de dag waarop en de duur zullen worden bepaald door de GI. Tevens heeft het hof bepaald dat deze omgangsmomenten na zes maanden zullen worden geëvalueerd, waarbij gekeken zal worden of de omgang vervolgens onbegeleid kan plaatsvinden en of de omgangsmomenten kunnen worden uitgebreid naar een weekend per maand.
3.5
Bij beschikking van 2 mei 2017 heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - het verzoek van de vader tot wijziging (uitbreiding) van de omgangsregeling afgewezen. Tegen deze beschikking is hoger beroep ingesteld. Bij tussenbeschikking van 13 februari 2018 heeft dit hof - voor zover hier van belang - de beslissing met betrekking tot de definitieve omgangsregeling aangehouden voor de duur van vier maanden en bepaald dat de GI het hof dient te informeren over het verloop van de contacten. Het hof heeft bepaald dat voor de duur van de aanhoudingsperiode een omgangsregeling geldt waarbij eenmaal in de twee weken zonder begeleiding contacten zullen plaatsvinden tussen de vader en [de minderjarige] , waarbij - na de uitvoering van een opbouwregeling - [de minderjarige] van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader verblijft. Bij beschikking van 5 juli 2018 heeft dit hof voornoemde beschikking van 2 mei 2017 vernietigd voor zover deze de omgangsregeling betreft. Het hof heeft bepaald dat [de minderjarige] eens per veertien dagen van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader verblijft, waarbij de moeder [de minderjarige] haalt en brengt. Het hof heeft het meer of anders verzochte afgewezen.
3.6
Bij inleidend verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 7 augustus 2018, heeft de GI verzocht de door het hof bij voornoemde beschikking van 5 juli 2018 bepaalde omgangsregeling te wijzigen in die zin dat wordt vastgesteld dat er een omgangregeling geldt die de GI wenselijk acht.
3.7
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 23 augustus 2018 heeft de kinderrechter de bij de beschikking van het hof van 5 juli 2018 bepaalde omgangsregeling gewijzigd en als voorlopige omgangsregeling een begeleide omgangsregeling bepaald tussen [de minderjarige] en de vader van één uur per veertien dagen. De kinderrechter heeft elke nadere beslissing aangehouden voor de duur van drie maanden, zodat in die periode kan worden bekeken of de vader zich kan herpakken, [de minderjarige] zich comfortabel voelt met de voorlopige omgangsregeling en of de vertrouwensbreuk kan worden hersteld. De vader heeft tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld. Deze zaak is geregistreerd onder nummer 200.245.789/01.
3.8
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, mondeling gegeven op 31 oktober 2018 en schriftelijk vastgesteld op 14 november 2018, heeft de rechtbank de in de beschikking van dit hof van 5 juli 2018 vastgestelde omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] gewijzigd en de omgangsregeling als volgt bepaald:
- eenmaal per week begeleide omgang voor de duur van maximaal twee uur per contactmoment,
- waarbij de vader zich dient te houden aan de gestelde voorwaarden dat hij niet met [de minderjarige] mag praten over:
- waar het contactmoment volgens de vader zou moeten zijn,
- hoe vaak het contactmoment zou moeten zijn,
- wie er tijdens het contactmoment aanwezig zou moeten of mogen zijn,
- wanneer het contactmoment zou moeten zijn,
- waarom het contactmoment op deze manier is zoals afgesproken,
- wat [de minderjarige] tegen iemand wel of niet zou moeten of mogen zeggen.
De vader en de GI hebben tegen deze beschikking (incidenteel) hoger beroep ingesteld. Deze zaak is geregistreerd onder nummer 200.252.709/01.

4.De omvang van het geschil

In de zaak met zaaknummer 200.245.789/01
4.1
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking van 23 augustus 2018. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek van de GI tot wijziging van de in de beschikking van dit hof van 5 juli 2018 vastgestelde omgangsregeling af te wijzen.
4.2
De GI voert verweer en verzoekt het hof de vader niet-ontvankelijk te verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep, dan wel zijn verzoek in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
In de zaak met zaaknummer 200.252.709/01
4.3
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking van 31 oktober 2018. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek van de GI tot wijziging van de in de beschikking van dit hof van 5 juli 2018 vastgestelde omgangsregeling af te wijzen.
4.4
De GI voert verweer en verzoekt het hof de vader niet-ontvankelijk te verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep, dan wel zijn verzoek in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
De GI is op haar beurt met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De GI heeft ter zitting haar verzoek gewijzigd in die zin dat zij het hof verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- primair: te bepalen dat er één keer per twee weken gedurende één uur begeleide omgang tussen de vader en [de minderjarige] plaatsvindt, onder de volgende voorwaarden:
- alvorens de omgang kan plaatsvinden dient eerst consensus te worden bereikt tussen de vader, de GI en de [F] over de locatie, de dag, het tijdstip en de voorwaarden waaraan de vader zich tijdens een omgangsmoment dient te houden zoals bepaald bij de bestreden beschikking van 31 oktober 2018;
- de [F] is bereid de omgang te begeleiden;
- de [F] beoordeelt te zijner tijd of onbegeleide omgang mogelijk is.
- subsidiair: op grond van artikel 1:377a lid 3 onder a, b, c en d van het Burgerlijk Wetboek (BW) de omgang tussen de vader en [de minderjarige] te beëindigen.
4.5
Namens de vader is geen bezwaar gemaakt tegen de wijziging van het verzoek ter zitting.
4.6
De moeder heeft ter zitting haar standpunt kenbaar gemaakt.

5.De motivering van de beslissing

In de zaak met zaaknummer 200.245.789/01
5.1
Tijdens de behandeling ter zitting heeft mr. De Gruijl (uit proceseconomische redenen) het hoger beroep in deze zaak ingetrokken. Het hof maakt hieruit op dat de vader de gronden van dit hoger beroep niet handhaaft. Dit brengt mee dat het hof de vader niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn verzoek in hoger beroep.
In de zaak met zaaknummer 200.252.709/01
5.2
De GI heeft haar (subsidiaire) verzoek in hoger beroep gegrond op artikel 1:377a BW. Nu er sprake is van een ondertoezichtstelling, zal het hof het verzoek aldus begrijpen dat het gegrond is op artikel 1:265g BW. Ingevolge het eerste lid van dit artikel kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Op grond van artikel 1:265g, tweede lid, BW kan de kinderrechter de in het eerste lid genoemde beslissing wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.3
Aan het hof ligt allereerst de vraag voor of er sinds de beschikking van het hof van 5 juli 2018 sprake is van gewijzigde omstandigheden of dat er bij die beslissing is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens. Het hof is, anders dan de vader, van oordeel dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden. In de beschikking van 5 juli 2018 heeft het hof bij zijn oordeel meegewogen dat aan de zijde van de vader sprake was van een positieve ontwikkeling. De samenwerking met de GI bleek verbeterd en de vader toonde zelfinzicht. Meer in het bijzonder heeft de vader ter zitting uitgesproken dat hij inziet dat het verkeerd is dat hij boze e-mails verstuurt, boze berichten op Facebook plaatst en toegezegd dat hij eraan zal werken dit gedrag niet meer te tonen. Ook is meegewogen dat alle belanghebbenden het er over eens waren dat er ingezet moest worden op normalisatie van de situatie en de bereidheid tot inzet daartoe aanwezig was. Het hof heeft toen ook overwogen dat met name de vader aan de slag moet met zijn houding en gedrag en aangegeven dat van de vader een grote verandering wordt verwacht. Het hof ging er toen vanuit dat dit moeilijk zou zijn voor de vader, maar oordeelde dat de vader een kans zou krijgen om aan te tonen dat hij zijn gedrag en houding zou kunnen verbeteren. Het heeft het daarbij aan de GI gelaten om met inachtneming van de omstandigheden een passend hulpverleningstraject in te zetten. Na de beschikking van 5 juli 2018 is de vader helaas boze e-mails blijven sturen naar de moeder en de GI. Gebleken is ook dat de vader niet wil meewerken aan een door de GI voorgesteld hulpverleningstraject bij [G] . Bovendien is er nog steeds geen sprake van een normalisatie van de situatie. Gelet hierop is er naar het oordeel van het hof sprake van gewijzigde omstandigheden.
5.4
Het hof moet vervolgens beoordelen of door deze gewijzigde omstandigheden de bij beschikking van 5 juli 2018 vastgestelde omgangsregeling gewijzigd moet worden. Gelet op bovenstaand wettelijk criterium staat het belang van [de minderjarige] hierbij voorop.
[de minderjarige] is een kwetsbare 14-jarige jongen met persoonlijke problematiek, die in zijn leven al veel heeft meegemaakt. De moeder heeft ter zitting verklaard dat [de minderjarige] vaak erg moe is, waardoor hij soms niet naar school gaat, en dat hij veel stress ervaart.
De afgelopen jaren hebben alle betrokkenen zich ingespannen om een voor [de minderjarige] veilige, stabiele, structurele en betrouwbare omgangsregeling met de vader tot stand te brengen. Bij beschikking van 5 juli 2018 heeft het hof de vader nog een kans geboden om te laten zien dat hij de omgangsregeling naar behoren kan uitvoeren. Het hof heeft de vader daarbij erop gewezen dat het hof zorgen heeft over de houding die de vader aanneemt richting [de minderjarige] , de moeder, de GI en overige betrokkenen.
Het hof stelt vast dat ook de door het hof vastgestelde omgangsregeling niet van de grond is gekomen. Het is ondanks alle inspanningen van betrokkenen opnieuw niet gelukt feitelijk een omgangsregeling tot stand te brengen en uit te voeren die in het belang van [de minderjarige] kan worden geacht. Zoals hiervoor al overwogen heeft de vader na de beschikking van het hof opnieuw boze e-mails gestuurd en intimiderende berichten op Facebook geplaatst. Ook heeft hij [de minderjarige] belast met uitspraken die hem in een loyaliteitsconflict brengen. De GI heeft naar aanleiding van de beschikking van het hof een gesprek gehad met de vader. Tijdens dat gesprek heeft de GI geconstateerd dat het onveranderde gedrag van de vader niet getuigt van zelfinzicht, het willen normaliseren van de situatie en de bereidheid om te komen tot samenwerking.
De vader is vervolgens in het weekend van 28 juli 2018 in het bijzijn van [de minderjarige] flauw gevallen. Voor [de minderjarige] was dit een angstige gebeurtenis en dit heeft grote indruk op hem gemaakt, wat de vader onvoldoende lijkt in te zien. De gebeurtenis was voor [de minderjarige] dusdanig beangstigend dat [de minderjarige] het volgende omgangsweekend niet naar de vader durfde.
Vervolgens heeft de rechtbank bij beschikking van 23 augustus 2018 geoordeeld dat de omgang begeleid dient plaats te vinden. De GI heeft geprobeerd om de begeleide omgangsmomenten te laten plaatsvinden, maar één omgangsmoment is niet goed verlopen en één omgangsmoment is niet doorgegaan doordat de vader de dag ervoor een intimiderende mail naar de GI had gestuurd.
De feitelijke situatie is nu dat er sinds 25 augustus 2018 geen omgang meer heeft plaatsgevonden. Het door de GI (begrijpelijk) noodzakelijk geachte hulpverleningstraject bij [G] is niet van de grond gekomen en de vader heeft meerdere keren aangegeven ook geen hulp vanuit [G] te willen aanvaarden. Tot slot ziet ook de moeder een dergelijk traject door de aanhoudende boze berichten van de vader niet meer zitten.
5.5
Gelet op de bovenstaande gang van zaken is het hof van oordeel dat in het belang van [de minderjarige] omgang alleen begeleid kan plaatsvinden. [de minderjarige] heeft de afgelopen jaren te veel onduidelijkheid ervaren of een omgangsmoment zal doorgaan en zo ja, hoe de vader zich zou gedragen tijdens een omgangsmoment. Ook is [de minderjarige] te vaak geconfronteerd met heftige emoties van de vader, waardoor hij onvoorspelbare en verwijtende uitspraken doet waarmee hij [de minderjarige] belast.
5.6
De vader heeft ter zitting echter desgevraagd uitdrukkelijk verklaard dat hij geen begeleide omgang wil en ook geen hulpverlening, althans dat hij - net als de GI - zijn eigen voorwaarden wil stellen aan de omgang en hulpverlening. Dit had de vader al eerder ook richting de GI en de hulpverlening verklaard. De vader is verder van mening dat het vooral de GI en de moeder zijn die onjuist hebben gehandeld en dat er geen problemen zouden zijn wanneer de GI en de moeder zich aan de voorwaarden houden. Uit deze houding van de vader en uit de voorwaarden die hij stelt, blijkt het hof dat de vader geen inzicht heeft in zijn eigen aandeel in de ontstane situatie. De vader toont verder onvoldoende inzicht in wat nodig is om een omgangsregeling tot stand te brengen die in het belang van [de minderjarige] is. Weliswaar heeft de vader erkend dat het in zijn karakter zit dat hij "een beetje boos" is, maar hij heeft onvoldoende besef dat zijn uitlatingen intimiderend en bedreigend overkomen op de personen tot wie hij zich richt.
5.7
Nu begeleide omgang in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is, maar de vader feitelijk niet bereid is mee te werken aan begeleide omgang en hulpverlening bij de samenwerking niet accepteert, zijn het verzoek van de vader in hoger beroep en het primaire verzoek van de GI in het incidenteel hoger beroep niet voor toewijzing vatbaar. Het hof is van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is dat - conform het subsidiaire verzoek van de GI - de bij beschikking van 5 juli 2018 vastgestelde omgangsregeling gewijzigd moet worden, in die zin dat de omgangsregeling beëindigd wordt.
Overweging met uitleg voor [de minderjarige]
5.8
[de minderjarige] heeft tijdens het gesprek op 15 april 2019 bij het hof gezegd dat hij de inhoud van de uitspraak van het hof van de gezinsvoogd wil horen. Het hof heeft ter zitting met de aanwezigen afgesproken dat - conform de wens van [de minderjarige] - de gezinsvoogd de uitspraak van het hof aan [de minderjarige] zal vertellen en deze ook zal uitleggen. Het hof gaat ervan uit dat de ouders zich aan deze afspraak zullen houden en dus niet zelf de uitspraak aan [de minderjarige] zullen vertellen of hem deze uitspraak zullen laten lezen.
Het hof zal hierna ook schriftelijk proberen aan [de minderjarige] uit te leggen waarom het hof vindt dat er geen omgang kan plaatsvinden tussen [de minderjarige] en zijn vader.
Voor het hof is duidelijk dat [de minderjarige] en zijn vader veel van elkaar houden en dat zij het fijn vinden om elkaar te zien en om leuke dingen samen te doen. In het voorjaar van 2018 is [de minderjarige] een paar keer een weekend bij zijn vader geweest en dat ging goed. Vanaf de zomer van 2018 is er helaas weer veel onrust ontstaan rondom de omgangsregeling. Voor [de minderjarige] is dit heel spannend geweest en hij vond het moeilijk om naar zijn vader toe te gaan. De onrust en spanning vindt het hof niet goed voor [de minderjarige] . Het hof vindt het heel belangrijk voor [de minderjarige] dat hij geen spanning meer heeft over de omgang met zijn vader. [de minderjarige] heeft aan het hof verteld dat hij het niet leuk vindt dat de vader telkens weer boos wordt en boze mails naar zijn moeder en zijn oma blijft sturen. Het hof heeft dit met de vader besproken op de zitting van 15 april 2019. Het hof verwacht niet dat de vader zijn gedrag zal kunnen aanpassen en niet meer boos zal worden. Tegen de vader is al vaak gezegd dat hij zijn gedrag moet gaan aanpassen en als hij dat niet doet dat de omgang met [de minderjarige] dan moet gaan stoppen.
Het hof stelt vast dat de vader de laatste tijd ook nog boos is geworden en boze mails heeft gestuurd. Hij heeft zijn gedrag dus niet veranderd. Het hof vindt het daarom belangrijk dat er tijdens de omgang begeleiding aanwezig is, zodat de omgang voor [de minderjarige] goed en veilig verloopt. Het hof heeft de vader tijdens de zitting gevraagd of hij akkoord is met begeleide omgang. Ook heeft het hof hem gevraagd of de vader hulp wil. Uit zijn antwoorden is gebleken dat de vader geen begeleiding accepteert en geen hulp wil accepteren om te leren beter met de moeder en de GI samen te werken. De vader accepteert alleen begeleiding en hulp onder bepaalde voorwaarden. Deze voorwaarden vindt het hof niet in het belang van [de minderjarige] . Nu de vader zijn gedrag niet heeft aangepast en geen hulp en begeleiding hiervoor accepteert, vindt het hof dat er geen omgang kan plaatsvinden tussen [de minderjarige] en de vader.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof beslissen als na te melden.

7.De beslissing

In de zaak met zaaknummer 200.245.789/01
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep.
In de zaak met zaaknummer 200.252.709/01
Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 31 oktober 2018, schriftelijk vastgesteld op 14 november 2018, en opnieuw beschikkende:
wijzigt de in de beschikking van dit hof van 5 juli 2018 vastgestelde omgangsregeling in die zin dat de daarin vastgestelde omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] wordt beëindigd;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, M.A.F. Holtvluwer-Veenstra en F. Kleefmann, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 14 mei 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.