ECLI:NL:GHARL:2019:426

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 januari 2019
Publicatiedatum
21 januari 2019
Zaaknummer
21-003853-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van medeplichtigheid aan moord en voorbereidingshandelingen voor moord

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de rechtbank Overijssel. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen de integrale vrijspraak van de verdachte van medeplichtigheid aan moord en voorbereidingshandelingen voor moord. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, maar spreekt de verdachte alsnog vrij van de tenlastegelegde feiten. Het hof oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte op de hoogte was van de plannen om het slachtoffer om het leven te brengen en dat zij opzettelijk heeft bijgedragen aan deze plannen. De verklaringen van medeverdachten zijn inconsistent en bieden onvoldoende steun voor de bewezenverklaring van de tenlastelegging. De benadeelde partij, de moeder van het slachtoffer, is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte niet schuldig is bevonden aan de ten laste gelegde feiten. Het hof heeft de voorlopige hechtenis opgeheven en de zaak afgesloten met de uitspraak dat de verdachte van zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde wordt vrijgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003853-16
Uitspraak d.d.: 18 januari 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo van 24 juni 2016 met parketnummer 08-952973-14 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (België) op [1955] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 5 maart 2018, 13 maart 2018, 30 mei 2018, 26 november 2018, voortgezet op 27 november 2018 en 4 januari 2019 en – overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering – het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde – kort gezegd: medeplichtigheid aan moord – wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd de toewijzing van de vordering benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman,
mr. M.G. van Wijk, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte bij vonnis van 24 juni 2016 vrijgesproken van zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde en heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen. Het hof zal opnieuw recht doen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
primair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] op of omstreeks 27 september 2014 in de gemeente Enschede, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk en – al dan niet – met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam te steken, tot/bij welk misdrijf zij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2014 tot en met 27 september 2014, althans in de periode van 1 september 2014 tot en met 27 september 2014, te Bergen op Zoom en/of elders in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door

met die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] – al dan niet: in de door haar bewoonde woning – plannen te beramen om die [slachtoffer] om het leven te brengen, en/of

de/een mes(sen) en/of een of meerdere ander(e) voorwerp(en), waaronder (een) masker(s) en/of (een) kledingstuk(ken) en/of (een) handschoen(en) en/of een handdoek, aan te schaffen en/of te bestemmen en/of dit/deze goed(eren), al dan niet: vervolgens, voorhanden te hebben en/althans in haar woning, althans in de door haar bewoonde woning, te bewaren ten behoeve van het ombrengen van [slachtoffer] , en/of

die [medeverdachte 2] een handdoek en/of (een) handschoen(en) te verschaffen, en/of,

die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] slaapplaatsen te verschaffen, en/of

die [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] toe te staan zich in haar woning, althans in de door haar bewoonde woning, om te kleden, kennelijk met het oog op vermomming en/of het beperken van het achterlaten van traceerbare sporen, ten behoeve van het ombrengen van [slachtoffer] , en/of

na het tezamen en in vereniging ombrengen van [slachtoffer] door [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] , aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] bieden van onderdak in haar, althans de door haar bewoonde, woning, en/althans het verschaffen van middelen, zoals een schaar en/of een kam, aan [medeverdachte 1] en/althans toe te laten dat (daarmee) [medeverdachte 3] in haar woning werd geknipt, kennelijk met het oog op het voorkomen en/of verminderen van herkenbaarheid van die [medeverdachte 3] door (een) ander(en);
althans, voor zover het vorenstaande geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen,
subsidiair, ter zake dat
zij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2014 tot en met 1 september 2014, althans de periode van 1 september 2014 tot en met 27 september 2014 te Bergen op Zoom en/of Enschede en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving
een gevangenis van acht jaren of meer is gesteld,
te weten moord en/of doodslag (als bedoeld in artikel 289 en/of 287 Wetboek van Strafrecht) op [slachtoffer] ,
opzettelijk:

de/een mes(sen) en/of een of meerdere ander(e) voorwerp(en), waaronder (een) masker(s) en/of (een) kledingstuk(ken) en/of (een) handschoen(en) en/of een handdoek, voorhanden heeft gehad en/althans in haar woning, althans in de door haar bewoonde woning, heeft bewaard ten behoeve van het ombrengen van [slachtoffer] .
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in haar verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Het standpunt van de advocaat-generaal
Zoals hiervoor reeds is opgenomen heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde.
In algemene zin heeft de advocaat-generaal zich ten aanzien van de door medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) afgelegde verklaringen op het standpunt gesteld dat die verklaringen met de nodige behoedzaamheid moeten worden bekeken, maar niet van het bewijs uitgesloten hoeven te worden, daar waar onderdelen van die verklaringen steun vinden in andere bewijsmiddelen.
De advocaat-generaal heeft betoogd is dat op grond van diverse getuigenverklaringen in het dossier, de verklaringen van [medeverdachte 2] en door verdachte zelf afgelegde verklaringen kan worden bewezen dat verdachte wist van de plannen om [slachtoffer] om het leven te brengen. Op grond van diezelfde stukken kan worden bewezen dat verdachte naast wetenschap, ook opzet heeft gehad op zowel het gronddelict – in casu de moord op [slachtoffer] – als op het faciliteren dan wel ondersteunen van dit delict. Dat het opzet van verdachte mogelijkerwijs niet geheel overeenkomt met dat van de (mede)pleger(s) doet hieraan niet af, gelet op het bepaalde in artikel 49, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De advocaat-generaal heeft voorts betoogd dat de in het vierde en het laatste onderdeel van het primair tenlastegelegde omschreven gedragingen zijn verricht na het feit en zodoende niet kunnen bijdragen aan de bewezenverklaring van de strafbare medeplichtigheid. Immers medeplichtigheid achteraf is gelet op artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht niet strafbaar gesteld. Verder luidt het standpunt van de advocaat-generaal dat niet kan worden bewezen dat verdachte inlichtingen heeft verstrekt met betrekking tot de wijze waarop [slachtoffer] om het leven moest worden gebracht en dat, nu het (camouflage-)masker bij de moord niet is gebruikt, het toestaan van het bewaren van dat masker in haar woning ook niet kan bijdragen aan een bewezenverklaring.
Alles overziend kan wel worden bewezen dat de bijdrage van verdachte aan het om het leven brengen van [slachtoffer] heeft bestaan uit het bij besprekingen aanwezig zijn en meedenken over hoe het moordplan aan te pakken, het attenderen van [medeverdachte 2] op het meenemen van (gele werk-)handschoenen, het geven van instructies over het thuis laten van de telefoons, het geven van instructies met betrekking tot de kleding (verbranden) en het ter beschikking stellen van de woning om gelegenheid te geven tot omkleden aan de (mede)pleger(s), aldus de advocaat-generaal.
Het standpunt van de verdediging
In algemene zin heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de door [medeverdachte 2] afgelegde verklaringen – gelet op het inconsistente karakter van deze verklaringen – in beginsel als onbetrouwbaar dienen te worden aangemerkt en zodoende niet voor het bewijs gebezigd kunnen worden. Dit is alleen anders wanneer de inhoud van deze verklaringen steun vindt in andere bewijsmiddelen in het dossier.
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken. In de eerste plaats heeft hij aangevoerd dat – in lijn met de vonnissen van de rechtbank in de zaken van medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] – niet bewezen kan worden dat sprake is van moord. Nu de in de tenlastelegging omschreven feitelijk handelingen zijn gekoppeld aan het bestaan van een plan om [slachtoffer] van het leven te beroven en het bestaan van een dergelijk plan niet bewezen kan worden, kan daarmee de tenlastelegging in haar geheel niet worden bewezen. In de tweede plaats is aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte wetenschap heeft gehad van het bestaan van een plan om [slachtoffer] van het leven te beroven en dus evenmin dat verdachte opzet heeft gehad om als medeplichtige daarbij behulpzaam te zijn. In de derde plaats heeft de raadsman aangevoerd dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde feitelijke handelingen heeft verricht. In de vierde plaats heeft de raadsman aangevoerd dat de verweten gedragingen die na afloop van het misdrijf zijn verricht geen bijdrage hebben kunnen leveren aan het misdrijf en van de overige in de tenlastelegging genoemde feitelijke handelingen niet is gebleken dat deze hebben bijgedragen aan de uitvoering van het misdrijf.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman – evenals met betrekking tot de feitelijke handelingen die in het kader van het primair tenlastegelegde aan de orde zijn gekomen – aangevoerd dat deze handelingen niet dienstig kunnen zijn aan de uitvoering van het misdrijf, meer specifiek aan de dodingshandeling op zichzelf. Verdachte dient derhalve ook van het subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Het oordeel van het hof
De door [medeverdachte 2] afgelegde verklaringen
Zowel naar aanleiding van de gevoerde verweren als ambtshalve overweegt het hof met betrekking tot de bruikbaarheid voor het bewijs van de door [medeverdachte 2] afgelegde verklaringen als volgt.
[medeverdachte 2] heeft veelvuldig en zeer uitgebreid verklaard. Het hof stelt vast dat [medeverdachte 2] op vele punten inconsistent en op onderdelen – naar eigen zeggen – zelfs (bewust) leugenachtig heeft verklaard aangaande het tenlastegelegde en zijn eigen rol daarin. Gelet hierop dient naar het oordeel van het hof met de nodige behoedzaamheid met deze verklaringen te worden omgegaan. Dit betekent echter niet dat de verklaringen van [medeverdachte 2] in zijn geheel terzijde moeten worden geschoven. Het hof is van oordeel dat de verklaringen van [medeverdachte 2] in ieder geval gebruikt kunnen worden voor het bewijs, indien en voor zover die verklaringen voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen, waarbij in voorkomende gevallen een uitzondering kan worden gemaakt voor ondergeschikte onderdelen van de tenlastelegging.
Het primair tenlastegelegde
Het hof stelt het volgende voorop. Artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht stelt medeplichtigheid aan een misdrijf strafbaar en onderscheid twee vormen, te weten de voorafgaande medeplichtigheid en de gelijktijdige medeplichtigheid. Medeplichtigheid na afloop van het plegen van het misdrijf – ‘medeplichtigheid achteraf’ – is als zodanig niet strafbaar gesteld en valt daarmee niet onder de reikwijdte van artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht. Het vierde en zesde onderdeel van de in de tenlastelegging genoemde medeplichtigheidshandelingen hebben betrekking op gedragingen die door de verdachte zouden zijn verricht na het misdrijf. Het hof is wat die onderdelen van de tenlastelegging betreft – indien deze onderdelen al bewezen zouden kunnen worden – met de advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat deze niet kunnen bijdragen aan een bewezenverklaring van een strafbare medeplichtigheid, zodat deze geen verdere bespreking behoeven.
Omtrent de overige in de tenlastelegging genoemde medeplichtigheidshandelingen overweegt het hof als volgt. Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van verdachte was gericht op zijn of haar handelingen als medeplichtige zoals bedoeld in artikel 48, aanhef en onder 1º en 2º van het Wetboek van Strafrecht, maar ook dat zijn of haar opzet – al dan niet in voorwaardelijke vorm – was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het zogenaamde gronddelict).
Met betrekking tot het
eerste onderdeelvan het primair tenlastegelegde – het samen met anderen beramen van plannen om [slachtoffer] van het leven te beroven – stelt het hof vast dat het dossier enkele aanwijzingen bevat waaruit zou kunnen worden afgeleid dat verdachte op de hoogte was of zelfs betrokken was bij het maken van de plannen om [slachtoffer] van het leven te beroven. Hoewel deze aanwijzingen te vinden zijn in verklaringen van enkele getuigen en in enkele verklaringen van [medeverdachte 2] , staan deze aanwijzingen naar het oordeel van het hof op zichzelf en vinden zij onvoldoende steun in de overige stukken in het dossier. Daar komt bij dat deze aanwijzingen inhoudelijk nogal uiteenlopen. Gelet hierop kan naar het oordeel het hof onvoldoende concreet worden vastgesteld of verdachte daadwerkelijk een bijdrage heeft geleverd aan het maken van de (moord)plannen en wat die bijdrage van verdachte dan is geweest.
Met betrekking tot het
tweede onderdeelvan het primair tenlastegelegde overweegt het hof als volgt. Op basis van de stukken in het dossier kan niet worden bewezen dat verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de door medeverdachte [medeverdachte 1] gekochte messen in haar woning. Uit het dossier komen geen aanwijzingen naar voren waaruit blijkt dat verdachte de in tenlastelegging genoemde overige goederen – masker(s), kledingstuk(ken), handschoen(en) en handdoek – zelf heeft aangeschaft of dat zij daarbij aanwezig is geweest. Bewijs dat verdachte wist dat deze goederen bestemd waren voor het om het leven brengen van [slachtoffer] is er evenmin. Wat betreft het masker, de handschoenen, handdoek(en) en de kleding bevat het dossier weliswaar aanwijzingen dat verdachte deze goederen enige tijd voorhanden heeft gehad, in de zin dat deze aanwezig waren in haar woning, maar hiervoor geldt dat niet kan worden bewezen dat verdachte deze goederen voorhanden heeft gehad ten behoeve van en/of bestemd heeft tot het om het leven brengen van [slachtoffer] .
Met betrekking tot het
derde onderdeelvan het primair tenlastegelegde overweegt het hof dat [medeverdachte 2] weliswaar heeft verklaard dat verdachte (hem) een handdoek en handschoenen heeft verschaft, maar dat deze verklaring naar het oordeel van het hof geen steun vindt in de overige stukken in het dossier.
Met betrekking tot het
vijfde onderdeelvan het primair tenlastegelegde overweegt het hof dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte wetenschap heeft gehad van het omkleden door één of meer medeverdachten in haar woning, laat staan dat vastgesteld kan worden dat verdachte daarmee heeft ingestemd.
Het hof spreekt verdachte – om de redenen zoals hiervoor genoemd – van het primair tenlastegelegde vrij. Gelet hierop behoeven de overige gevoerde verweren in het kader van het primair tenlastegelegde geen verdere bespreking.
Het subsidiair tenlastegelegde
De subsidiair tenlastegelegde voorbereidingshandelingen komen in vereenvoudigde vorm overeen met het tweede onderdeel van de primair tenlastegelegde medeplichtigheidshandelingen. Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het tweede onderdeel van het primair tenlastegelegde en spreekt verdachte om de daar genoemde redenen ook van subsidiair tenlastegelegde vrij.
Conclusie
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij – de moeder van het slachtoffer – heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 9.732,92, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het primair en subsidiair ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Vordering benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verwijst de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. F.A.M. Bakker, voorzitter,
mr. C.M.E. Lagarde en mr. W.A. Holland, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. F.A.A.M. van der Veen, griffier,
en op 18 januari 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 18 januari 2019.
Tegenwoordig:
mr. F.A.M. Bakker, voorzitter,
mr. C.M.E. Lagarde en mr. W.A. Holland, raadsheren,
mr. J.B.H.M. Simmelink, advocaat-generaal,
mr. F.A.A.M. van der Veen, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.