ECLI:NL:GHARL:2019:4243

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 mei 2019
Publicatiedatum
16 mei 2019
Zaaknummer
200.254.840
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de ondertoezichtstelling

In deze zaak gaat het om de verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige, [kind], die sinds 24 november 2011 onder toezicht staat. De kinderrechter in de rechtbank Overijssel heeft op 21 november 2018 besloten dat [kind] nog een jaar langer in een pleeggezin moet blijven wonen. De vader van [kind] is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Hij verzoekt het hof om de beschikking van de kinderrechter te vernietigen en om [kind] slechts vier maanden langer in een pleeggezin te laten wonen. De William Schrikker Stichting, die de uithuisplaatsing uitvoert, verzet zich tegen het verzoek van de vader en vraagt het hof om de beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen.

Tijdens de zitting op 18 april 2019 is de vader vertegenwoordigd door mr. J.P. van Mulken, terwijl de moeder niet zelf aanwezig was. De William Schrikker Stichting heeft ook medewerkers gestuurd. Het hof heeft de feiten en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. De vader heeft verzocht om deskundigenonderzoek naar de opvoedingsmogelijkheden en de behoeften van [kind], maar het hof oordeelt dat dit onderzoek niet zal bijdragen aan de beslissing. Het hof concludeert dat de uithuisplaatsing van [kind] noodzakelijk blijft voor zijn verzorging en opvoeding, gezien de onrustige situatie tussen de ouders en de impact daarvan op [kind].

Uiteindelijk bekrachtigt het hof de beschikking van de kinderrechter, waarbij het belang van [kind] voorop staat. Het hof benadrukt dat [kind] nu rust en stabiliteit nodig heeft in het pleeggezin, en dat verdere onderzoeken of veranderingen in de huidige situatie schadelijk kunnen zijn voor zijn ontwikkeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.254.840
(zaaknummer rechtbank Overijssel 223331)
beschikking van 16 mei 2019
inzake
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.A.M. Ramakers te Maastricht,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de William Schrikker Stichting.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Rijs te Enschede,
en
de pleegouders van [kind],
verder te noemen: de pleegouders.

1.De procedure bij de rechtbank

In de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 21 november 2018 (met zaaknummer 223331) staat hoe de procedure bij de rechtbank is verlopen.

2.De procedure bij het hof

2.1
In het dossier van het hof zit:
- het beroepschrift van de vader met bijlagen, door het hof ontvangen op 20 februari 2019;
- het verweerschrift van de William Schrikker Stichting met bijlagen 1 tot en met 12;
- een journaalbericht van mr. Ramakers van 8 april 2019 met bijlage 7;
- een brief van de William Schrikker Stichting van 12 april 2019 met bijlagen 1 en 2.
2.2
De zitting bij het hof was op 18 april 2019. De vader is naar de zitting gekomen. In plaats van mr. Ramakers is mr. J.P. van Mulken naar de zitting gekomen om de vader bij te staan. Verder was [ambulant begeleider vader] , de ambulant begeleider van de vader, aanwezig. De advocaat van de moeder was namens de moeder aanwezig. De moeder is niet zelf naar de zitting gekomen. Namens de William Schrikker stichting waren [medewerker 1 William Schrikker St.] en [medewerker 2 William Schrikker St.] bij de zitting. De raad voor de kinderbescherming was ook uitgenodigd, maar heeft voor de zitting aan het hof laten weten niet naar de zitting te komen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [kind] (hierna: [kind] ), geboren op [datum] 2010 in [plaats] . De vader en de moeder hebben samen het gezag over [kind] .
3.2
[kind] staat sinds 24 november 2011 onder toezicht. De kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo (hierna: de kinderrechter) heeft op 21 november 2018 beslist dat [kind] nog langer onder toezicht blijft staan, namelijk tot 24 november 2019.
3.3
Op 10 januari 2018 heeft de kinderrechter aan de William Schrikker Stichting toestemming gegeven om [kind] tot 24 november 2018 uit huis te plaatsen en in een pleeggezin te laten wonen. De vader was het hier niet mee eens en is in hoger beroep gegaan. Op 19 juli 2018 heeft dit hof beslist dat die beslissing van de kinderrechter juist is.
3.4
[kind] woont sinds 17 januari 2018 bij de pleegouders.

4.Waar het bij het hof over gaat

4.1
Op 21 november 2018 heeft de kinderrechter aan de William Schrikker Stichting toestemming gegeven om [kind] nog een jaar langer in een pleeggezin te laten wonen, tot 24 november 2019 en dat deze toestemming ook geldt als er hoger beroep wordt ingesteld.
De vader heeft de kinderrechter verzocht om [kind] maar vier maanden langer in een pleeggezin te laten wonen en om het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) of een andere deskundige de opdracht te geven onderzoek te doen naar –samengevat – wat [kind] nodig heeft voor zijn opvoeding, of de vader (met hulp) de opvoeding kan doen en het contact van [kind] met de niet-verzorgende ouder. Daarnaast verzocht de vader om [kind] te horen en om een bijzondere curator voor [kind] te benoemen. De kinderrechter heeft al deze verzoeken van de vader afgewezen.
4.2
De vader is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter. De vader heeft daarom hoger beroep ingesteld en verzoekt het hof de beschikking van de kinderrechter van 21 november 2018 te vernietigen. Hij wil dat het verzoek van de William Schrikker Stichting om [kind] langer uit huis te mogen plaatsen alsnog wordt afgewezen. Als het hof dat niet doet, verzoekt de vader het hof om alsnog een deskundige de opdracht te geven om onderzoek te doen.
4.3
De William Schrikker Stichting is het niet eens met de vader en vraagt het hof
om de vader in zijn hoger beroep niet‑ontvankelijk te verklaren of zijn verzoek af te wijzen en de beschikking van 21 november 2018 te bekrachtigen.

5.De redenen voor de beslissing

Uithuisplaatsing
5.1
In artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek staat het volgende:
Indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen.
Dit betekent dat de William Schrikker Stichting aan de kinderrechter toestemming kan vragen om [kind] uit huis te plaatsen. De kinderrechter geeft toestemmingals dit voor de verzorging en opvoeding van [kind] noodzakelijk is of als dit nodig is voor onderzoek naar het geestelijk of lichamelijk welzijn van [kind] .
De William Schrikker Stichting kan steeds aan de kinderrechter vragen om [kind] nog een jaar langer uit huis te plaatsen. Dat staat in artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.
5.2
Het hof vindt dat de kinderrechter een juiste beslissing heeft genomen. Het hof vindt net als de kinderrechter dat het voor de verzorging en opvoeding van [kind] noodzakelijk is dat [kind] nog langer in een pleeggezin blijft.
5.3
In de beschikking van 19 juli 2018 van dit hof staat dat de ouders van [kind] het al vanaf 2011 niet eens zijn over de omgang tussen de vader en [kind] . Dit is heel onrustig voor [kind] . Hij krijgt hierdoor het gevoel dat hij moet kiezen tussen zijn ouders en heeft daar veel last van. Dat heet een loyaliteitsprobleem. In de beschikking van 19 juli 2018 staat ook dat uit psychologische onderzoeken van [kind] door Infano en Jarabee blijkt dat de gedragsproblemen van [kind] komen door de manier waarop de ouders met elkaar omgaan en de omstandigheden waarin hij opgroeide en werd opgevoed. Ook kunnen de ouders hem geen ‘structurele pedagogische veiligheid’ bieden. Het hof vond het noodzakelijk dat [kind] ergens ander dan bij de ouders woont en wordt opgevoed. Ergens waar het veilig voor hem is. Het hof vindt dat deze redenen voor een uithuisplaatsing nog steeds gelden.
5.4
Er zijn nog steeds zorgen over het gedrag van [kind] . Jarabee schrijft in het interventieverslag van april 2019 dat [kind] tijdens de bezoekmomenten met de vader heel alert is en zijn gedrag continu afstemt op zijn omgeving. Door zijn alertheid lijkt hij steeds spanningen of stress op te merken bij de vader en hierop te reageren. Volgens Jarabee heeft [kind] structuur en regels nodig op een veilige plek om een positief contact te ervaren met zijn vader. Het hof vindt daarom dat [kind] niet bij de vader kan wonen, ook niet als de vader hulp zou krijgen bij het opvoeden van [kind] .
5.5
De vader zegt dat hij zijn best wil doen om het contact tussen hem en de moeder te verbeteren. De ouders hebben in het verleden hulp gehad van meerdere instanties, maar er is nog steeds veel strijd tussen hen. Het hof verwacht niet dat dit op korte termijn zal veranderen. De advocaat van de moeder heeft tijdens de zitting gezegd dat de moeder begrijpt dat [kind] niet bij de vader kan wonen vanwege de strijd tussen de ouders. Het loyaliteitsprobleem van [kind] zou groter worden als hij bij de vader zou wonen.
Deskundigenonderzoek
5.6
In artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat het volgende:
In zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, benoemt de rechter op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
Dit betekent dat de vader aan de rechter kan vragen om een deskundige de opdracht te geven om onderzoek te doen. Dat onderzoek moet van belang zijn voor de beslissing van de rechter. De rechter geeft geen opdracht aan een deskundige om onderzoek te doen als het belang van [kind] zich daartegen verzet.
5.7
De vader verzoekt het hof om het NIFP als deskundige de opdracht te geven om onderzoek te doen met betrekking tot de in het beroepschrift opgenomen vragen. Het hof is van oordeel dat een onderzoek naar deze vragen niet mede kan leiden tot een beslissing van de zaak. De belangrijkste reden waarom het hof vindt dat het noodzakelijk is dat [kind] in het pleeggezin blijft, is de strijd tussen de ouders waar [kind] last van heeft. Dit probleem wordt niet opgelost door het onderzoek waar de vader om verzoekt.
5.8
Het hof vindt verder dat het belang van [kind] zich verzet tegen een deskundigenonderzoek. De William Schrikker Stichting heeft op de zitting gezegd dat [kind] zijn plek in het pleeggezin nog niet heeft gevonden. [kind] probeert zich steeds aan te passen. Hij moet volgens de William Schrikker Stichting leren om kind te zijn. Het hof vindt dat [kind] nu rust moet krijgen, zodat hij zich kan ontwikkelen in het pleeggezin. Een onderzoek zorgt voor meer onduidelijkheid bij [kind] waardoor er voor [kind] geen rust is. Het hof vindt net als de William Schrikker Stichting dat dat schadelijk is voor [kind] . Daarom geeft het hof geen opdracht aan een deskundige om onderzoek te doen.

6.De slotsom

Het hof vindt dat de beslissing van de kinderrechter van 21 november 2018 in stand moet blijven. Het hof zal de beschikking daarom bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 21 november 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en M.H.F. van Vugt, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, en is op 16 mei 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.