ECLI:NL:GHARL:2019:4172

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 mei 2019
Publicatiedatum
14 mei 2019
Zaaknummer
200.223.526
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door knolcyperusbesmetting in pachtzaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Steclan Bloembollen B.V. tegen een eerdere uitspraak van de pachtkamer. Steclan stelt dat de door hen gepachte percelen land besmet waren met knolcyperus, een hardnekkig onkruid dat schade toebrengt aan plant- en pootgoed. De pachtovereenkomst werd gesloten op 6 november 2012, en in oktober 2013 werd knolcyperus aangetroffen in de door Steclan geteelde bollen. Steclan vordert schadevergoeding van [geïntimeerde] B.V., die de percelen verpachtte, en stelt dat deze aansprakelijk is voor de schade die zij heeft geleden door de besmetting.

Het hof heeft vastgesteld dat er bij het aangaan van de pachtovereenkomst al een besmetting met knolcyperus aanwezig was. Steclan heeft in eerste aanleg niet kunnen bewijzen dat de besmetting al aanwezig was voordat zij de bollen plantte. Het hof laat Steclan nu toe tot bewijslevering door deskundigen om de omvang van de schade en de oorzaak van de besmetting aan te tonen. De vordering van [geïntimeerde] in reconventie tot betaling van de pacht is afgewezen, omdat de teeltpachtovereenkomst niet tijdig is geregistreerd, wat betekent dat de normale pachtregels van toepassing zijn. Het hof heeft de zaak aangehouden voor bewijslevering en verdere behandeling van de vorderingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.223.526
(zaaknummer rechtbank Noord-Holland 3340349)
arrest van de pachtkamer van 14 mei 2019
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Steclan Bloembollen B.V.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellant 2] B.V.,
beide gevestigd te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellanten in het principaal hoger beroep en geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseressen in conventie en verweersters in reconventie,
hierna: samen Steclan, afzonderlijk Steclan Bloembollen en [appellant 2] ,
advocaat: mr. A.C. Teeuw,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde] B.V.,
gevestigd te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep en appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. E.H. Verweij.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 21 augustus 2018 hier over.
1.1
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van comparitie van 20 december 2018.
1.2
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.
1.3
Steclan vordert in het principaal hoger beroep - kort samengevat - de vonnissen van 22 oktober 2014, 18 februari 2015 en 1 februari 2017 te vernietigen en
I. te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de schade die Steclan heeft geleden als gevolg van de door [geïntimeerde] aan Steclan met knolcyperus besmette verpachte percelen land;
II. [geïntimeerde] te veroordelen om aan Steclan een bedrag van € 1.275.000 aan schadevergoeding te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente;
III. [geïntimeerde] te veroordelen tot vergoeding aan Steclan van de schade die zij nog zal lijden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en te vermeerderen met wettelijke rente;
IV-VIII: [geïntimeerde] te veroordelen om aan Steclan een bedrag van € 1.210 te betalen voor deskundigenkosten, een bedrag van € 8.150 aan buitengerechtelijke kosten, een bedrag van
€ 326,18 aan beslagkosten en in de proceskosten, waaronder de nakosten, alles te vermeerderen met wettelijke rente.
1.4
[geïntimeerde] vordert in het incidenteel hoger beroep - kort samengevat - vernietiging van het vonnis en gehele toewijzing van de vordering in reconventie met veroordeling van Steclan in de kosten van beide instanties.

2.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten:
2.1
Bij pachtovereenkomst van 6 november 2012 heeft [geïntimeerde] aan Steclan Bloembollen een perceel verpacht (hierna: perceel 2), bestemd voor de bollenteelt. Op 30 mei 2013 heeft [geïntimeerde] aan [appellant 2] een perceel grond verpacht (hierna: perceel 3), eveneens bestemd voor de bollenteelt. Het naast perceel 2 gelegen perceel (perceel 1) heeft [geïntimeerde] verpacht aan een derde.
2.2
Op perceel 2 zijn tulpen, narcissen en irissen geteeld, die vanaf juli tot begin augustus 2013 zijn gerooid. Op perceel 3 zijn in juni 2013 dahlia’s gezaaid en geplant.
2.3
Steclan vermarkt de leverbare bollen aan het buitenland. De zogenoemde bollenkraam, de ontstane bolletjes die voor herplant bedoeld zijn, wordt jaarlijks gekeurd door de Bloembollen Keurings Dienst (hierna: BKD). In oktober 2013 is in de door Steclan gerooide bollen knolcyperus aangetroffen, zowel in de bolletjes en de uitlopers als in de plantenresten in het plantafval.
2.4
Op 25 oktober 2013 heeft agrarisch expert [C] van EMN Expertises bij toeval een knolcyperusplant aangetroffen in perceel 3, dat toen nog vol stond met dahlia’s.
2.5
In oktober 2013 heeft Productschap Tuinbouw en Productschap Akkerbouw (hierna: het Productschap) een teeltverbod onder correspondentienummer KC-13-092 uitgevaardigd voor een deel van perceel 2 waarop voornamelijk narcissen stonden. Het perceelsgedeelte waarop knolcyperus is aangeduid, betreft een strook langs de sloot van 4 m breed en 214 m lang, aan een uiteinde iets breder uitlopend tot 20 m breed, en één stukje met een oppervlak van 10 m² aan de overzijde van dat perceelsgedeelte, in totaal 1.496 m². Op 28 november 2013 heeft het Productschap voor perceel 2 een uitgebreider teeltverbod opgelegd (KC-13-106). Naast de strook aan de sloot, is een bredere strook dwars over het perceel en de verbindingslijn tussen de strook langs de sloot en die dwarse strook aangeduid. Het oppervlak is dan 4.816 m².
2.6
Op 1 november 2013 heeft het Productschap onder correspondentienummer KC-13-097 een teeltverbod uitgevaardigd voor perceel 3. Het aangeduide perceelsgedeelte betreft een hoekje van het perceel aan de wegzijde met een lengte van 40 m en groot ca. 292 m² en twee stukjes in het perceel van 4 × 4 m, alles te samen 324 m². Dit teeltverbod is in januari 2014 opgeheven.
2.7
Op de kaartjes hieronder is in rood de aangeduide knolcyperus weergegeven. De middelste afbeelding betreft KC-13-106.
2.8
Bij brief van 21 januari 2014 heeft Steclan [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor schade wegens knolcyperusbesmetting en de pachtovereenkomsten ontbonden. De verzekeraar van [geïntimeerde] heeft de aansprakelijkheid van de hand gewezen.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
Steclan heeft in eerste aanleg in conventie overeenkomstig de vordering in hoger beroep gevorderd. In reconventie heeft [geïntimeerde] betaling van de pacht gevorderd - een bedrag van € 45.500 door Steclan Bloembollen en een bedrag van € 16.987,50 door [appellant 2] - te vermeerderen met wettelijke handelsrente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
3.2
De pachtkamer heeft bij vonnis van 18 februari 2015 Steclan toegelaten tot het bewijs dat het door haar gepachte land reeds besmet was met knolcyperus voordat zij de bollen had geplant en dat de gestelde schade aan de bollen is veroorzaakt door het besmette land van [geïntimeerde] . Steclan heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen het tussenvonnis. Het hoger beroep is door dit hof verworpen.
3.3
In eerste aanleg heeft Steclan toen een akte uitlating bewijs en overlegging producties genomen. Bij vonnis van 1 februari 2017 heeft de pachtkamer geoordeeld dat Steclan niet is geslaagd in de bewijsopdracht en dat daarom niet is komen vast te staan dat het gepachte land reeds besmet was met knolcyperus voordat Steclan de bollen had geplant en evenmin dat de gestelde schade is veroorzaakt door die besmetting. De pachtkamer heeft de vorderingen in conventie afgewezen en Steclan veroordeeld in de proceskosten. De vorderingen in reconventie heeft de pachtkamer toegewezen en Steclan is veroordeeld in de proceskosten, die begroot zijn op nihil.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Tegen het tussenvonnis van 22 oktober 2014 staat op grond van artikel 131 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geen hogere voorziening open, zodat het hof Steclan in haar hoger beroep in zoverre niet-ontvankelijk zal verklaren.
4.2
Steclan heeft eerder hoger beroep ingesteld van het tussenvonnis van 18 februari 2015. In dat hoger beroep heeft Steclan niet van grieven gediend en het hoger beroep is daarom verworpen. Anders dan in een geval een appellant in het hoger beroep niet-ontvankelijk is van een tussenvonnis omdat hoger beroep daartegen niet is opengesteld dan wel het hoger beroep niet-ontvankelijk is wegens termijnoverschrijding, was Steclan wel ontvankelijk in dat eerdere hoger beroep maar heeft zij nagelaten een memorie van grieven te nemen. Dat komt voor haar rekening. De conclusie is dat Steclan in dit hoger beroep tegen het tussenvonnis van 18 februari 2015 niet-ontvankelijk is. Het hof behandelt de grieven I tot en met III daarom niet.
4.3
Ter zitting heeft [geïntimeerde] bezwaar gemaakt tegen de nadere stellingen en onderbouwingen die Steclan in de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep heeft ingenomen ten aanzien van het principaal hoger beroep en de daarmee samenhangende door Steclan overgelegde producties. Het hof zal deze memorie voor zover dat het geval is buiten beschouwing laten, nu het innemen van deze nadere stellingen en onderbouwingen in strijd is met de eisen van een goede procesorde, waaronder de in hoger beroep geldende twee-conclusieregel. [geïntimeerde] heeft zich ook gekeerd tegen de reactie van Steclan in die memorie op haar betoog in de memorie van antwoord in het principaal appel dat Steclan niet ontvankelijk is in het hoger beroep tegen het tussenvonnis van 18 februari 2018. Bij dat bezwaar heeft zij thans geen belang meer, nog daargelaten dat het Steclan wel was toegestaan om nog op dat verweer te reageren, hetzij, zoals zij heeft gedaan, in de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep, hetzij ter zitting.
4.4
Ter zitting heeft Steclan haar vordering vermeerderd. Zij vordert terugbetaling van de door [appellant 2] inmiddels aan [geïntimeerde] betaalde pachtsommen. De eisvermeerdering is in strijd met de twee-conclusieregel en op deze eisvermeerdering heeft [geïntimeerde] ter zitting niet gereageerd. Het hof laat de eisvermeerdering buiten beschouwing.

5.De beoordeling van het hoger beroep

5.1
Op basis van wat hiervoor is overwogen, gaat het hof uit van de door de pachtkamer in eerste aanleg gegeven bewijsopdracht aan Steclan, namelijk dat zij haar stellingen moet bewijzen 1. dat het gepachte land al besmet was met knolcyperus voordat Steclan de bollen had geplant en 2. dat de gestelde schade aan de bollen door het besmette land van [geïntimeerde] is veroorzaakt.
5.2
Uit de door partijen niet weersproken informatiefolder over knolcyperus ontleent het hof het volgende. Knolcyperus is een zeer hardnekkig onkruid dat een gevaar vormt voor plant- en pootgoed en voor cultuurgrond. Knolcyperus kan zich snel verspreiden, reden om al het mogelijke te doen om besmetting en verdere verspreiding te voorkomen. Knolcyperus loopt uit vanaf begin mei. In juni vindt scheutvorming plaats en is de plant boven de grond. In juli vormen zich wortelstokken met nieuwe planten die ook boven de grond komen. In juli begint de bloei die tot oktober duurt. Na de vorst sterft de plant bovengronds af. Een enkele plant kan zich in één seizoen naar alle zijden meters ver uitbreiden. Knolcyperus verspreidt zich via besmette partijen plant- en pootgoed, besmette machines en werktuigen, besmette grond of besmet afval of uitbreiding van besmet land.
5.3
In onderhavig geval staat vast dat [C] op 25 oktober 2013 één knolcyperusplant in perceel 3 heeft gezien. Ter zitting hebben de broers [A] , directeur/ grootaandeel-houders van Steclan, verklaard dat zij langs de sloot op perceel 2 wel zeebies hebben gezien maar op de percelen geen knolcyperus hebben gezien. Zij hebben het gewas wekelijks geïnspecteerd. Zeebies en knolcyperus kunnen op basis van uiterlijke kenmerken worden verward. [geïntimeerde] is in november 2013 op het land geweest met een medewerker van de Nederlandse Algemene Keuringsdienst (hierna: NAK) maar heeft toen zelf geen knolcyperus aangetroffen. Desgevraagd hebben partijen niet toegelicht hoe NAK de omvang bepaalt van perceelsgedeelten waarvoor een teeltverbod geldt. Namens Steclan is ter zitting verklaard dat NAK in oktober een paar dode planten heeft gezien. Hoe de aanwijzing eind november/begin december 2013 van de dwarse strook op perceel 2 tot stand is gekomen is ongewis; volgens [geïntimeerde] heeft die aanwijzing op voorspraak van [B] sr. plaatsgevonden (zie ook rapport Interpolis van 22 april 2014, productie16 bij dagvaarding eerste aanleg) wat Steclan heeft betwist. De advocaat van Steclan heeft tot slot verklaard in eerste aanleg geen getuigenbewijs te hebben aangeboden, omdat er behalve [C] geen getuigen zijn die knolcyperus op het land hebben gezien. In hoger beroep heeft Steclan bewijs door de door haar ingeschakelde deskundigen aangeboden.
5.4
De door Steclan in het geding gebrachte verklaringen en deskundigenrapporten van [C] , [D] en [E] , zijn voornamelijk uitgegaan van de uitgebreidere besmetting van perceel 2 binnen de contouren van de stroken op KC-13-106 een jaar later en de nog latere besmetting in 2016 van perceel 1, een perceel van [geïntimeerde] dat grenst aan perceel 2 maar daarvan is gescheiden door een sloot. Het hof begrijpt die deskundigenrapporten aldus dat op grond van de kenmerken van knolcyperus en de later aangetroffen hoeveelheden op perceel 2, het wel zo moet zijn dat ten tijde van het aangaan van de pacht (al dan niet via besmetting door perceel 1) op het perceel knolcyperus aanwezig was. [geïntimeerde] heeft de rapporten echter gemotiveerd betwist. Het hof zal Steclan overeenkomstig haar bewijsaanbod toelaten tot bewijslevering door middel van deskundigen.
5.5
[geïntimeerde] heeft ook de stellingen van Steclan gemotiveerd betwist dat Steclan schade heeft geleden. Zij heeft erop gewezen dat bewijs dat de bollenkraam van Steclan is vernietigd door vergisting, ontbreekt. Ook heeft [geïntimeerde] (subsidiair) betwist dat de gestelde schade aan de bollen door het besmette land van [geïntimeerde] is veroorzaakt. Steclan zal daarom tevens overeenkomstig haar bewijsaanbod nader bewijs moeten bijbrengen van haar stellingen over de oorzaak en omvang van de door haar gestelde schade aan haar bollenkraam en van de overige schadeposten. In dit kader kan het dienstig zijn dat Steclan de plantenpaspoorten van de betrokken bollenpartijen en stukken over welke bollen waar stonden, de omvang van die partijen en hoe groot de bollen na de oogst waren in het geding brengt. Ook nadere stukken/verklaringen over de vergisting die van februari tot in april 2014 zou hebben plaatsgevonden (zie nr. 83 memorie van grieven), kunnen in dit verband dienstig zijn.
5.6
In het geval Steclan slaagt in haar bewijslevering, komt aan de orde of het beroep op de klachtplicht van [geïntimeerde] slaagt. Zij stelt dat zij pas in oktober 2013 van NAK over de knolcyperusbesmetting vernam en in januari 2014 pas van Steclan. Daardoor heeft zij in het veld niet kunnen constateren dat en zo ja, waar knolcyperus aanwezig was en ook geen maatregelen kunnen treffen voordat het perceel na de oogst bewerkt werd, althans voordat de planten niet meer zichtbaar zouden zijn.
5.7
Het pachtrecht kent een klachtregeling in artikel 7:356 BW. De regeling wijkt af van de algemene regel uit 6:89 BW in twee opzichten. Artikel 7:356 BW rept alleen van bekendheid van het gebrek bij de pachter en niet van een behoren te kennen. Daarnaast leidt het niet voldoen aan de klachtplicht door de pachter alleen tot schadeloosstelling van de schade die de verpachter lijdt door het te laat klagen en niet tot verval van rechten. Op grond van de vaststaande feiten is er niet lang voordat [geïntimeerde] daarvan op de hoogte kwam (medio oktober 2013), sprake geweest van bekendheid van de besmetting bij Steclan (oktober 2013). [geïntimeerde] stelt dat Steclan eerder bekend was met de besmetting, namelijk al op 3 augustus 2013, en heeft dit onderbouwd met verklaringen van [F] en [G] (producties 18 en 21 bij conclusie van antwoord in conventie). In deze verklaringen staat dat na het spoelen van bollen van Steclan op 3 augustus 2013 een hele plant knolcyperus is ontdekt en dat nadien in het bezinksel groeiende knolcyperusplanten zijn geconstateerd. Steclan heeft deze verklaringen bestreden. Na bewijslevering door Steclan (en contra-enquête) zal [geïntimeerde] afhankelijk van de uitkomst van die bewijslevering worden toegelaten tot bewijslevering van haar stelling dat Steclan eerder dan oktober 2013 op de hoogte was van de knolcyperusbesmetting. Tevens zal zij de schade die zij heeft geleden doordat zij niet in augustus maar pas in oktober 2013 op de hoogte is gesteld van de besmetting dan dienen toe te lichten.
5.8
Het hof ziet aanleiding nu ook al in te gaan op grief VIII. Steclan keert zich in deze grief tegen de toewijzing van de vordering in reconventie. De grief slaagt. Voor zover er van moet worden uitgegaan dat partijen teeltpachtovereenkomsten hebben gesloten, zoals de pachtkamer in eerste aanleg heeft aangenomen, is niet voldaan aan de eis tot registratie van artikel 7:396 lid 2 BW. De vereisten gelden op grond van de wet en zijn van dwingend recht (artikel 7:399 BW) in de zin dat daarvan niet ten nadele van de pachter mag worden afgeweken. De vereisten hebben verder een bewijsfunctie: een onderhandse akte levert ten aanzien van de verklaring van een partij omtrent hetgeen de akte bestemd is ten behoeve van de wederpartij te bewijzen, tussen partijen dwingend bewijs op van de waarheid van die verklaring. Dat de grondkamer teeltpachtovereenkomsten niet toetst, maar alleen registreert, doet aan het voorgaande niet af. Ook overigens heeft het hof onvoldoende aanknopingspunten gevonden om voorbij te gaan aan voormelde vereisten.
5.9
Nu de teeltpachtovereenkomst niet (tijdig) is ingezonden ter registratie, geldt dat partijen pachtovereenkomsten hebben gesloten waarvoor het normale pachtregime geldt (Hof Arnhem, 2 maart 2004, Pr juni 2004/4, [X] / [IJ] ). De uitzondering van artikel 7:396 lid 1 geldt daarom niet en de artikelen 7:321 lid 1 en 7:322 lid 1 BW gelden onverkort. Indien overigens aangenomen moet worden dat partijen geen teeltpachtovereenkomst hebben gesloten, geldt de sanctie van artikel 7:322 lid 1 BW ook. [geïntimeerde] komt daarom geen rechtsvordering tot nakoming toe. Het hof zal de betreffende vordering in reconventie bij eindarrest alsnog afwijzen. Een verdere bespreking van de stellingen en verweren in reconventie, inclusief het incidenteel hoger beroep dat strekt tot toewijzing van de nevenvorderingen in reconventie (rente, buitengerechtelijke kosten en proceskostenveroordeling), kan bij deze stand van zaken achterwege blijven.
Slotsom
5.1
Steclan zal bij eindarrest niet-ontvankelijk worden verklaard in haar hoger beroep tegen de vonnissen van 22 oktober 2014 en 18 februari 2015. Het hoger beroep slaagt met betrekking tot de vordering in reconventie. Het hof zal het vonnis in reconventie bij eindarrest vernietigen en de vordering alsnog afwijzen. Met betrekking tot de vordering in conventie zal bewijslevering plaatsvinden.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
laat Steclan toe tot het bewijs door deskundigen van feiten en omstandigheden waaruit blijkt:
1. dat ten tijde van het aangaan van de pachtovereenkomst al een besmetting met knolcyperus aanwezig was in het pachtperceel;
2. dat de op het pachtperceel geplante bollen van Steclan besmet zijn geraakt door knolcyperus;
en laat Steclan toe tot het bewijs door alle mogelijke middelen van
3. de schade die zij heeft geleden omdat zij de bollen heeft laten vernietigen;
4. de omvang van die schade en de overige schadeposten;
bepaalt dat het verhoor van de deskundigen en eventuele getuigen voor bewijsopdracht 3 en 4 zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. Th.C.M. Willemse, in aanwezigheid van het deskundig lid C.R.M. van Wijk-Francissen, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat partijen vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot het beantwoorden van vragen in staat is bij het getuigenverhoor aanwezig dienen te zijn opdat hen naar aanleiding van de getuigenverklaringen vragen kunnen worden gesteld;
bepaalt dat Steclan het aantal voor te brengen deskundigen alsmede de verhinderdagen van
beidepartijen, van hun advocaten en van de deskundigen zal opgeven op de
roldatum 28 mei 2019, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat Steclan overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de deskundigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
bepaalt dat Steclan de stukken als bedoeld in rov. 5.5 in het geding dient te brengen en dat zij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van die stukken hebben ontvangen, wat betreft het hof
in tweevoud;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van het getuigenverhoor nog een proceshandeling wenst te verrichten of (andere) producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen, wat betreft het hof
in tweevoud;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, D.H. de Witte en S.B. Boorsma en de deskundige leden W.G. Nijlant en C.R.M. van Wijk-Francissen, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2019.