In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak heeft vastgesteld op € 338.000 voor het jaar 2017. De onroerende zaak, gelegen aan [a-straat 1] te [Z], werd door de heffingsambtenaar aangemerkt als niet-woning, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) van € 475,75. Belanghebbende betwistte deze kwalificatie en stelde dat de onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dient, aangezien de ruimte achter de winkel niet langer als winkelruimte werd gebruikt maar als woonhuis annex kantoor aan huis. Het Hof heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de verklaringen van de erven en de taxatie van de onroerende zaak. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de ruimte achter de winkel niet tot woning dient. Het Hof vernietigde de aanslag OZB en verklaarde het hoger beroep gegrond. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 1.024. De uitspraak is openbaar gedaan op 21 mei 2019.