In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de erven [X] [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de heffingsambtenaar van het gemeenschappelijk belastingkantoor Lococensus-Tricijn Zwolle de waarde van de onroerende zaak aanstelde op € 338.000 voor het jaar 2017. De belanghebbenden betwisten de kwalificatie van de onroerende zaak als niet-woning en stellen dat deze in hoofdzaak tot woning dient. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbenden ongegrond verklaard, waarna zij hoger beroep hebben ingesteld. Tijdens de zitting op 16 april 2019 is het geschil besproken, waarbij de heffingsambtenaar de stelling aanhield dat de ruimte achter de winkelruimte feitelijk als bedrijfsruimte in gebruik was. Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar niet heeft aangetoond dat de ruimte niet tot woning dient. De belanghebbenden hebben aangetoond dat de onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dient, en de aanslag OZB dient te worden verminderd tot € 443,45. Het Hof verklaart het hoger beroep gegrond en veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van de belanghebbenden.