ECLI:NL:GHARL:2019:4128

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 mei 2019
Publicatiedatum
14 mei 2019
Zaaknummer
21-005855-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van eerdere beslissing in ontnemingsprocedure met vaststelling van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze ontnemingsprocedure heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de veroordeelde, geboren in 1968, die in eerste aanleg was veroordeeld voor het houden van een groter aantal kippen dan toegestaan. De economische politierechter had op 4 december 2017 een beslissing genomen waarbij een bedrag van € 119.620,- werd vastgesteld als wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.

Tijdens de zitting op 24 april 2019 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die het bedrag van € 119.620,- handhaafde en een verplichting tot betaling aan de Staat vorderde. De veroordeelde voerde aan dat zijn bedrijf in de jaren 2014 en 2015 geen voordeel had genoten, maar juist verliezen had geleden. Het hof heeft dit verweer verworpen, oordelend dat de ontnemingsprocedure is neergelegd in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en dat deze procedure niet in strijd is met het EVRM.

Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde financieel voordeel heeft genoten door niet te voldoen aan wettelijke verplichtingen, wat heeft geleid tot besparingen. De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op een proces-verbaal van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. Uiteindelijk heeft het hof de verplichting tot betaling aan de Staat op nihil gesteld, gezien de financiële situatie van de veroordeelde, die niet in staat is om het geschatte bedrag terug te betalen. Het hof heeft de eerdere beslissing vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005855-18
Uitspraak d.d.: 8 mei 2019
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK

Verkort arrest van de economische kamer

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 4 december 2017 met parketnummer 18-671008-17 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De veroordeelde heeft tegen de hiervoor genoemde beslissing hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door veroordeelde naar voren is gebracht.

Het beslissing waarvan beroep

Het hof verenigt zich niet met de beslissing waarvan beroep zodat deze behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
Vordering
De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot vaststelling van het bedrag waarop het door verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat op € 119.620,- en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het bedrag waarop het door verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat, wordt vastgesteld op € 119.620,- en dat aan verdachte de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 60.000,-.
Verweren
Verdachte heeft een beroep gedaan op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het hof vat dit verweer op als een beroep op het ontbreken van een (Europeesrechtelijke) grondslag voor de ontnemingsprocedure. Zijn betoog komt er verder op neer dat zijn bedrijf in 2014 en 2015 geen voordeel heeft genoten, maar alleen verliezen heeft geleden, zodat de ontneming ten koste gaat van het eigen vermogen en niet van enig verkregen voordeel.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht.
De ontnemingsprocedure is neergelegd in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De ontnemingsprocedure betreft een bij de wet voorziene procedure. Het hof overweegt dat gelet hierop artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM zich niet verzet tegen een procedure, strekkende tot het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het verweer wordt verworpen.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeelde is bij beslissing van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 4 december 2017 (parketnummer 18-671008-17) terzake van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde (het houden van een groter aantal kippen dan het op het bedrijf rustende pluimveerecht in de kalenderjaren 2014-2016) veroordeeld tot straf. Bij arrest van heden heeft het hof het tegen dit vonnis ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten. Dit voordeel komt erop neer dat veroordeelde, door niet te voldoen aan wettelijke verplichtingen, kosten heeft bespaard.
Bij de schatting van het wederrechtelijk voordeel gaat het hof uit van de berekening in het door de verbalisanten van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit opgemaakte proces-verbaal van 20 juni 2017, met referentienummer [nummer] . Deze berekening is door de veroordeelde niet inhoudelijk betwist.
Hieruit leidt het hof het volgende af:
Kalenderjaar 2014:
Overschrijding: 32.069 pluimvee-eenheden
Leaseprijs per pluimvee-eenheid: € 1,68
Totale leasekosten: € 53.875,92
Leges:
€ 100,00
Voordeel 2014 € 53.975,92
Kalenderjaar 2015:
Overschrijding: 24.706 pluimvee-eenheden
Leaseprijs per pluimvee-eenheid: € 2,31
Totale leasekosten: € 57.070,86
Leges:
€ 100,00
Voordeel 2015 € 57.170,86
Kalenderjaar 2016:
Overschrijding: 4.956 pluimvee-eenheden
Leaseprijs per pluimvee-eenheid: € 1,69
Totale leasekosten: € 8.375,64
Leges:
€ 100,00
Voordeel 2014 € 8.475,64
Het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt (afgerond) geschat op:
€ 53.975,- + € 57.170,- + € 8.475,- = € 119.620,-.
De verplichting tot betaling aan de Staat
De veroordeelde heeft gemotiveerd verzocht om matiging dan wel op nihilstelling van de op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de Staat, omdat hij gelet op zijn persoonlijke en financiële omstandigheden niet zal kunnen voldoen aan een eventuele betalingsverplichting, dit gelet op een enorme schuldenlast die op zijn schouders rust.
Gelet op de huidige en de in de toekomst te verwachten financiële situatie van de veroordeelde, zoals daarvan is gebleken uit de door veroordeelde toegezonden stukken en het verhandelde ter zitting van het hof, acht het hof aannemelijk geworden dat veroordeelde niet in staat is en zal zijn het geschatte bedrag in zijn geheel dan wel gedeeltelijk aan de Staat terug te betalen. Op grond hiervan zal het hof de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op nihil

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het beslissing waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
119.620,00 (honderdnegentienduizend zeshonderdtwintig euro).
Stelt de verplichting tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op
nihil.
Aldus gewezen door
mr. W.M. van Schuijlenburg , voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. L.G. Wijma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 8 mei 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.