ECLI:NL:GHARL:2019:4126

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 mei 2019
Publicatiedatum
14 mei 2019
Zaaknummer
200.248.107/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en partneralimentatie na echtscheiding met bewind wegens problematische schulden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie en partneralimentatie na de echtscheiding van de man en de vrouw. Het huwelijk is in 2018 ontbonden en zij hebben samen een minderjarig kind, [de minderjarige1], geboren in 2014, over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen. De man heeft ook een kind, [de minderjarige2], uit een andere relatie. De rechtbank Noord-Nederland had eerder bepaald dat de man een bijdrage moest betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en voor de levensonderhoud van de vrouw. De man is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking, met als argument dat zijn financiële situatie is verslechterd door een bewind dat is ingesteld wegens verkwisting en problematische schulden. De bewindvoerder heeft verklaard dat er geen ruimte is voor een bijdrage aan de kinderalimentatie. Het hof heeft de verzoeken van de vrouw om alimentatie afgewezen, omdat de man door zijn schulden niet in staat is om bij te dragen aan de kosten van de opvoeding van [de minderjarige1] of aan de levensonderhoud van de vrouw. De onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw is per 11 februari 2019 geëindigd, omdat de vrouw samenwoont met een nieuwe partner. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd en de verzoeken van de vrouw afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.248.107/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/153804/FA RK 17-309)
beschikking van 9 mei 2019
inzake

1.[verzoeker] ,

wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep over de periode tot 27 februari 2019,
verder te noemen: de man, en
2. [de bewindvoerder] h.o.d.n. [B] Bewind,
gevestigd te Sneek,
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan de man, verzoeker in hoger beroep met ingang van 27 februari 2019,
verder te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. T.E. Heslinga te Leeuwarden,
en
[verweerster],
wonende te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.J. de Boer te Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, van 12 december 2017 en 18 juli 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 17 oktober 2018;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Heslinga van 13 november 2018 met productie(s);
- een brief van mr. Heslinga van 15 november 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. De Boer van 22 februari 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Heslinga van 26 februari 2019 met productie(s);
- een tweetal journaalberichten van mr. Heslinga van 1 maart 2019 met productie(s);
- een journaalbericht namens mr. Heslinga van 18 april 2019 met productie(s);
- een journaalbericht namens mr. De Boer van 23 april 2019 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 mei 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- mevrouw [de bewindvoerder] en de heer [D] namens de bewindvoerder, bijgestaan door mr. Heslinga;
- de man;
- de vrouw, bijgestaan door mr. De Boer.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van de man en de vrouw is [in] 2018 ontbonden door echtscheiding.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2014, over wie de man en de vrouw gezamenlijk het gezag uitoefenen. [de minderjarige1] heeft haar hoofdverblijf bij de vrouw.
3.3
Uit de relatie van de man en [E] (hierna: [E] ) is [in]
2018 een zoon geboren, [de minderjarige2] genaamd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking van 18 juli 2018 is de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] (hierna: de kinderalimentatie) met ingang van 29 mei 2017 bepaald op € 272,- per maand en met ingang van 22 januari 2018 op € 288,- per maand. Daarnaast is de uitkering in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna: partneralimentatie) met ingang van 28 maart 2018 bepaald op € 569,- bruto per maand.
4.2
De man is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 18 juli 2018. De grieven zien op de kinderalimentatie en de partneralimentatie. Meer in het bijzonder op de behoefte van [de minderjarige1] en de behoefte van de vrouw, de draagkracht van de vrouw en de draagkracht van de man. De man verzoekt de beschikking van 18 juli 2018 te vernietigen en opnieuw rechtdoende de door hem te betalen kinderalimentatie op een bedrag ad € 204,- per maand per 29 mei 2017 te stellen en de door hem aan de vrouw te betalen partneralimentatie op nihil, althans een bedrag in goede justitie te bepalen.
4.3
De vrouw voert verweer en verzoekt de verzoeken van de man in beroep af te wijzen, dan wel de man in zijn beroep niet ontvankelijk te verklaren, dan wel hem dit beroep te ontzeggen, dan wel zijn beroep af te wijzen en de beschikking te bekrachtigen.
4.4
Nadat de bestreden beschikking is gegeven zijn de financiële omstandigheden gewijzigd. Bij afzonderlijke beschikkingen van 27 februari 2019 is wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden een bewind ingesteld over de goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan de man en [E] . Daarbij is [B] Bewind tot bewindvoerder benoemd. De bewindvoerder heeft ter zitting verklaard de procedure van de man over te nemen. Tevens heeft de bewindvoerder het verzoek gewijzigd in die zin dat nihilstelling van de kinder- en partneralimentatie wordt verzocht met ingang van 29 mei 2017.

5.De motivering van de beslissing

Kinderalimentatie
Ingangsdatum
5.1
De bij de bestreden beschikking gehanteerde ingangsdatum van 29 mei 2017 is niet in geschil en staat daarmee vast.
Behoefte [de minderjarige1]
5.2
De behoefte van [de minderjarige1] staat niet langer ter discussie. Ter zitting zijn de man en de vrouw het erover eens geworden dat de behoefte van [de minderjarige1] in 2016 € 228,- per maand bedroeg.
Draagkracht man
5.3
De draagkracht van de man tot het betalen van de door de vrouw verzochte kinderalimentatie is tussen partijen in geschil.
5.4
Uit de stukken en ter zitting is gebleken dat de man in de loop der jaren een enorme schuldenlast heeft opgebouwd. Om die reden is per 27 februari 2019 ten aanzien van hem ook een beschermingsbewind van kracht. Volgens opgave van de bewindvoerder ter zitting bedragen de tot nu toe bekende schulden van de man (en zijn partner) in totaal al € 120.000,-. De man, [E] en baby [de minderjarige2] zijn onlangs zelfs hun huis uitgezet wegens het niet meer betalen van de huur. Jeugdzorg heeft de borg voor de nieuwe woning voorgeschoten, hetgeen ook gelijk weer een nieuwe schuld oplevert. De man en zijn gezin krijgen van de bewindvoerder € 80,- per week aan leefgeld. Het tekort wordt aangevuld door de Voedselbank. Kortom, de financiële situatie van de man is ronduit zorgelijk.
5.5
De bewindvoerder heeft ter zitting nadrukkelijk aangegeven dat het budgetplan zelfs geen ruimte laat voor een minimale bijdrage van € 25,- per maand. Bij deze stand van zaken ziet het hof, zoals ook ter zitting reeds besproken, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen reële mogelijkheden om ten laste van de man enige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] te bepalen. De kinderalimentatie wordt daarom met ingang van 29 mei 2017 op nihil gesteld.
Partneralimentatie
Ingangsdatum
5.6
De bij de bestreden beschikking gehanteerde ingangsdatum van 28 maart 2018 is niet in geschil en staat daarmee vast.
Einde onderhoudsplicht (1:160 BW)
5.7
Niet in geschil is dat de vrouw sinds 11 februari 2019 samenwoont met een nieuwe partner en dat zij per die datum geen aanspraak meer kan maken op partneralimentatie.
Behoefte van de vrouw en draagkracht van de man
5.8
Wat er ook zij van de behoefte van de vrouw, om dezelfde redenen als hiervoor bij de kinderalimentatie genoemd is de man wegens gebrek aan draagkracht niet in staat om met ingang van 28 maart 2018 enige bijdrage te leveren in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
Terugwerkende kracht
5.9
Partijen zijn het erover eens dat, voor zover de man vanaf 29 mei 2017 respectievelijk 28 maart 2018 tot heden enige bijdrage heeft betaald en/of op hem is verhaald van de vrouw in redelijkheid niet kan worden gevergd dat zij het meerdere terugbetaalt. Het hof zal overeenkomstig beslissen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
18 juli 2018, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de vrouw om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] , geboren [in] 2014, af;
wijst het verzoek van de vrouw om een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud af;
verstaat dat de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw per 11 februari 2019 is geëindigd;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, M.A.F. Holtvluwer-Veenstra en J.L. Roubos, bijgestaan door mr. D.M. Welbergen als griffier, en is op 9 mei 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.