ECLI:NL:GHARL:2019:4090

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 mei 2019
Publicatiedatum
13 mei 2019
Zaaknummer
200.253.283/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing ondertoezichtstelling van minderjarigen wegens verstoorde schoolgang en afwijzing hulpverlening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], die ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd door een verstoorde schoolgang. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de ondertoezichtstelling, omdat de ouders de hulpverlening steeds afhouden. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders, ondanks eerdere kansen, niet voldoende hebben samengewerkt met de hulpverlening en dat de schoolgang van de kinderen problematisch is. De kinderen zijn sinds 2014 veelvuldig afwezig geweest van school, en hoewel er recentelijk enige verbetering leek, is het hof van oordeel dat dit niet voldoende is om de ontwikkeling van de kinderen veilig te stellen. De ouders hebben in het verleden hulpverlening afgehouden en er is geen blijvende samenwerking tot stand gekomen. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter vernietigd en de ondertoezichtstelling toegewezen voor een periode van twaalf maanden, met als doel de ontwikkeling van de kinderen te waarborgen en hen de juiste hulpverlening te bieden. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.253.283/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/224381 / JE RK 18-1838)
beschikking van 9 mei 2019
inzake
de raad voor de kinderbescherming,
regio Overijssel, locatie Zwolle,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en

1.1. [verweerder] ,

verder te noemen: de vader,
2. [verweerster],
verder te noemen: de moeder,
beiden wonende te [A] ,
verweerders in hoger beroep,
verder gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat: mr. M. van der Burg te Zwolle.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 20 december 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 23 januari 2019;
- het verweerschrift met productie(s);
- een brief van de raad van 5 februari 2019 met productie(s).
2.2
De hierna nader te noemen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar hebben daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 21 februari 2019 te Zwolle plaatsgevonden. Verschenen zijn mevrouw [B] namens de raad en de ouders bijgestaan door hun advocaat. Ter zitting heeft mr. Van der Burg een concept-behandelplan van 14 februari 2019 van [C] ten aanzien van [de minderjarige1] overgelegd. Van de zitting is een verkort proces-verbaal opgemaakt en aan partijen gezonden waarvan een origineel exemplaar tot de stukken behoort.
2.4
Na de mondelinge behandeling heeft het hof, overeenkomstig de gemaakte afspraken, de navolgende stukken ontvangen en daarvan kennisgenomen:
- een journaalbericht van mr. Van der Burg van 15 april 2019 met productie(s);
- een brief van de raad van 18 april 2019 met productie(s).
2.5
Partijen hebben niet verzocht om een nadere mondelinge behandeling en het hof ziet hiertoe ook geen aanleiding. Het hof zal dan ook, zoals ter zitting en in het verkorte proces-verbaal al aangekondigd, de zaak nu op de stukken afdoen.

3.De feiten

3.1
Voorafgaand en tijdens het huwelijk van de ouders zijn geboren:
- [de minderjarige1] , [in] 2005 (verder te noemen: [de minderjarige1] );
- [de minderjarige2] , [in] 2006 (verder te noemen: [de minderjarige2] ).
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . [de minderjarige1] en [de minderjarige2] wonen bij de ouders.
3.2
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De raad is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 20 december 2018. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De raad verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Overijssel te Zwolle voor de periode van twaalf maanden.
4.2
De ouders voeren verweer en verzoeken het hof het verzoek van de raad af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Volgens het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
ernstige bedreiging in ontwikkeling
5.2
[de minderjarige2] is nu 12 jaar en zij heeft sinds 2014 veel verzuimd van school. Ze was vaak te laat en is vaak ziek gemeld. [de minderjarige1] , nu 14 jaar, is sinds eind 2017 niet of weinig naar school gegaan. Er zijn veel instanties en hulpverleners betrokken geweest bij de meisjes en het gezin om de schoolgang weer te herstellen. Na de zomervakantie 2018 zouden de meisjes op een andere school starten. [de minderjarige2] op het [D] en [de minderjarige1] op het [E] college. Tijdens de zitting van de kinderrechter van de rechtbank op 9 november 2018 blijkt [de minderjarige1] geen enkele lesdag op school geweest te zijn. [de minderjarige2] gaat volgens de ouders halve dagen naar school.
Op de zitting van dit hof van 21 februari 2019 blijkt dat de schoolgang van de kinderen nog steeds niet loopt.
Uit de na deze zitting binnengekomen stukken blijkt dat [de minderjarige2] vanaf 26 maart 2019 voor het eerst weer naar school is geweest en dat [de minderjarige1] op 12 april 2019 voor het eerst weer naar school is geweest.
Het hof is van oordeel dat uit het voorgaande blijkt dat de kinderen ernstig worden bedreigd in hun ontwikkeling nu hun schoolgang al sinds 2014 zeer problematisch is verlopen. Dat onlangs de kinderen weer naar school zijn geweest maakt dit niet anders. Het hof is van oordeel dat er in de afgelopen jaren een patroon is te zien van veel schoolverzuim, een tijdelijke verbetering/herstart van school en vervolgens terugval in verzuim. Hierdoor komen de kinderen niet toe aan een gezonde ontwikkeling, noch op cognitief noch op sociaal-emotioneel gebied.
hulp in vrijwillig kader
5.3
Het voornaamste geschilpunt is de vraag of is voldaan aan het wettelijk criterium van artikel 1:255 lid 1 sub a BW: of de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarigen of voor hun ouders, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd.
5.4
Over het accepteren van hulp door de ouders komt uit de stukken naar voren dat er veel instanties en hulpverleners betrokken zijn geweest bij de kinderen en het gezin, dat de ouders in eerste instantie hulpverlening hebben afgehouden en de oorzaak van het schoolverzuim buiten zichzelf en/of de kinderen hebben gelegd en later wel hulpverlening hebben aanvaard maar dat er geen blijvende samenwerking met de hulpverlening is ontstaan.
De volgende instanties en hulpverleners zijn de afgelopen 4 jaren ingeschakeld dan wel voorgesteld: de leerplichtambtenaar, Veilig Thuis IJsselland, GGD-arts, het schoolmaatschappelijk werk, Accare, de raad, onderwijsconsulent, Sociaal Wijkteam, IOG, [C] , [F] -team (samenwerking van o.a. [G] (jeugdGGZ), [C] (kinder- en jeugdpsychiatrie) en [H] (jeugdhulp).
5.5
De kinderrechter heeft tijdens de zitting van 9 november 2018 het verzoek van de raad aangehouden en voorwaarden gesteld waaraan de ouders moesten voldoen. Deze voorwaarden waren:
- de ouders gaan zelf met de onderwijsconsulent aan de slag en laten zien wat de inzet heeft opgeleverd;
- [de minderjarige1] moet weer naar school;
- een traject wordt uitgezet voor psychologische onderzoeken naar de kinderen om duidelijk te krijgen waarom de schoolgang voor hen zo moeilijk is;
- er moet ondersteuning vanuit IOG komen in de thuissituatie voor opvoeding en schoolgang.
Blijkens de rapportage van de raad van 13 december 2018 is aan geen van deze voorwaarden voldaan.
De kinderrechter heeft bij de bestreden beschikking het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling afgewezen en daarbij overwogen: "Door de inzet van het [F] -team is een belangrijke stap gezet om de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen in het vrijwillig kader te kunnen afwenden. Het [F] -team kan ervoor zorgen dat de benodigde hulpverlening wordt ingezet en zij kunnen tevens hierin de regie voeren. De ouders hebben verklaard gemotiveerd te zijn om de samenwerking met het [F] -team aan te gaan en zij hebben vertrouwen in het traject dat is uitgezet."
5.6
Het hof heeft tijdens de zitting van 21 februari 2019 de beslissing in hoger beroep aangehouden. De ouders hebben op de zitting een concept-behandelplan van [C] voor [de minderjarige1] overgelegd. De ouders gaven aan alle vertrouwen te hebben in het [F] -team en hun inzet. Het hof heeft de ouders de gelegenheid gegeven het ingezette hulpverleningstraject voort te zetten en het verloop en de uitkomsten van dit traject af te wachten. Daarbij zijn de volgende afspraken gemaakt, weergegeven in het bovengenoemd proces-verbaal van de zitting:
de ouders sturen het hof uiterlijk 15 april 2019 de volgende schriftelijke informatie:
- informatie van het [F] -team welke hulpverlening concreet is ingezet, of deze hulpverlening conform het plan van aanpak was en de stand van zaken en eventuele resultaten van de ingezette hulpverlening;
- informatie van de scholen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] over het verloop van de schoolgang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en of de schoolgang conform het plan van aanpak heeft plaatsgevonden.
5.7
Uit de binnengekomen informatie van de ouders en van de raad is gebleken dat het [F] -team de behandeling heeft beëindigd omdat de moeder en [de minderjarige1] de behandeling niet accepteren. De brief aan de ouders van 12 april 2019 van [C] , namens het [F] -team, houdt onder meer in: "Er is aangegeven dat we op deze manier niet kunnen samenwerken en dat we zo als [F] Jeugd team moeten stoppen, want de behandeling wordt niet geaccepteerd. De timing is vervelend, op de eerste dag dat [de minderjarige1] naar school gaat. Er is echter geen basis voor samenwerking en hulpverlening, ondanks de stappen die ook gezet zijn de afgelopen tijd." De raad geeft aan dat na telefonisch contact met het [F] -team is gebleken dat het beëindigen van de samenwerking ook ziet op [de minderjarige2] .
Uit de informatie over de scholen blijkt dat [de minderjarige1] in maart 2019 is uitgeschreven van het [E] college en daarna is aangemeld bij [I] en daar vanaf 12 april 2019 naar school gaat. [de minderjarige2] is nadat de schoolgang bij [D] niet meer lukte aangemeld bij [J] . Daar gaat zij vanaf 26 maart 2019 halve dagen naar toe.
5.8
Het hof is van oordeel dat de hierboven vermelde gang van zaken en ontwikkelingen bij de kinderrechter en bij het hof een bevestiging zijn van hetgeen de raad bij het verzoek tot ondertoezichtstelling heeft aangevoerd op het punt van vrijwillige hulpverlening. Er is een patroon van het starten van hulpverlening en het vervolgens niet of onvoldoende accepteren van die hulpverlening. En er is een patroon van niet/weinig naar school gaan, het (weer) (zullen) starten op dezelfde of een andere school en het vervolgens niet starten of snel weer stoppen van de schoolgang. De schoolgang is bij beide meisjes weliswaar zeer recentelijk weer opgestart maar gelet op voornoemd patroon en nu de noodzakelijke hulpverlening van het [F] -team is gestaakt moet het hof helaas constateren dat hulpverlening in vrijwillig kader niet tot een structurele verbetering van de problematiek rond de schoolgang heeft geleid.
5.9
Het hof onderkent dat de ouders zeer betrokken zijn bij de kinderen en veel zorg voor hen hebben. De verstoorde schoolgang van de kinderen legt ook op hen een flinke claim. Ze steken veel tijd in het maken van afspraken en contacten met instanties en hulpverleners. Dat hun dochters een sterke eigen wil hebben speelt ook een rol in het geheel. Waarbij niet uit te sluiten is dat de opvoedingsstijl, waarop de ouders onderling dan ook nog een verschillende visie lijken te hebben, (mee) heeft veroorzaakt dat de dochters al een tijd geleden teveel ruimte hebben gekregen die nu niet makkelijk terug te draaien is. Het schoolverzuim begon immers al toen de kinderen 8 en 10 jaar waren, een leeftijd waarop normaal gesproken ouders en niet hun kinderen de schoolgang bepalen. Ook dit opvoedingsaspect ziet het hof als een mogelijke zorg waardoor hulpverlening in vrijwillig kader niet van de grond is gekomen.
5.1
Het hof onderkent ook dat de ouders en de kinderen veel moeite hebben met een ondertoezichtstelling en dat dit bij hen weerstand oproept. Dat was ook de reden dat het hof tijdens de zitting de beslissing nog heeft aangehouden. Het doel is immers dat de kinderen hun school goed kunnen afmaken en zich met de nodige hulpverlening optimaal kunnen ontwikkelen. De huidige stand van zaken maakt echter dat het hof moet vaststellen dat het zo echt niet langer kan en dat dus het vrijwillig kader geen optie meer is.
Daarom zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling alsnog toewijzen.
5.11
De doelen waaraan gewerkt moet worden bij de ondertoezichtstelling zijn in grote lijnen:
- onderzoeken hoe het met de sociaal-emotionele ontwikkeling van [de minderjarige2] en [de minderjarige1] is en wat de oorzaken zijn van hun verstoorde schoolgang;
- onderzoeken wat de invloed hierbij vanuit het gezinssysteem en de opvoedingsstijl van de ouders is;
- onderzoeken en inzetten van de juiste hulpverlening voor [de minderjarige2] en [de minderjarige1] en voor het gezin;
- [de minderjarige2] en [de minderjarige1] zitten goed in hun vel, gaan naar school en maken deze af.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 20 december 2018 en opnieuw beschikkende:
stelt [de minderjarige1] , geboren [in] 2005 en [de minderjarige2] , geboren [in] 2006, onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Overijssel te Zwolle voor de periode van twaalf maanden met ingang van heden;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, J.G. Idsardi en E.B.E.M. Rikaart-Gerard, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 9 mei 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.