ECLI:NL:GHARL:2019:4042

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 mei 2019
Publicatiedatum
9 mei 2019
Zaaknummer
200.248.200
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie in verband met schuldsaneringstraject

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie tussen een man en een vrouw, die in een echtscheiding verwikkeld zijn. De man, die deelneemt aan een schuldsaneringstraject bij de Stadsbank Oost-Nederland, verzocht het hof om de kinderalimentatie op nihil te stellen. Hij stelde dat de condities van het schuldsaneringstraject gelijk zijn aan die van de wettelijke schuldsaneringsregeling, waardoor hij niet in staat zou zijn om alimentatie te betalen. De vrouw daarentegen voerde aan dat de man wel degelijk draagkracht heeft en dat de alimentatie niet automatisch op nihil gesteld hoeft te worden.

Het hof overwoog dat een alimentatieplichtige in beginsel niet over draagkracht beschikt indien de schuldsaneringsregeling van toepassing is, tenzij de rechter-commissaris een hoger vrij te laten bedrag heeft vastgesteld. Het hof concludeerde dat de man, gezien zijn deelname aan het schuldsaneringstraject, niet over voldoende middelen beschikt om kinderalimentatie te betalen. De vrouw bevestigde tijdens de mondelinge behandeling dat de man tot dat moment de alimentatie had betaald, maar het hof oordeelde dat er sprake was van een wijziging van omstandigheden. Daarom werd de kinderalimentatie met ingang van de uitspraak op nihil gesteld. De proceskosten werden gecompenseerd, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.248.200
(zaaknummer rechtbank Overijssel 215846)
beschikking van 9 mei 2019
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. B.A.M. Oude Breuil te Enschede,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.J.W. Bovenmars-Wilmink te Enschede.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 19 juli 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 18 oktober 2018;
  • het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep met producties;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties, en
  • een journaalbericht van mr. Oude Breuil van 18 maart 2019 met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 28 maart 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Bij gelegenheid van die behandeling heeft mr. Bovenmars een salarisspecificatie van de vrouw overgelegd.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is op 17 juni 2016 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 1 juni 2016 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van [kind] (verder: [kind] ), geboren op [geboortedatum] , over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen. [kind] heeft zijn hoofdverblijf bij de vrouw.
3.3
Bij de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank bepaald dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] (hierna ook: de kinderalimentatie) € 95,- per maand zal betalen. Deze bijdrage bedraagt per 1 januari 2018, ingevolge de wettelijke indexering, € 98,45 per maand.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking is, met wijziging van de beschikking van 1 juni 2016, de kinderalimentatie met ingang van 1 juli 2018 vastgesteld op € 168,- per maand.
4.2
De man is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 19 juli 2018. Hij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkend, zijn verzoek tot nihilstelling van de kinderalimentatie alsnog toe te wijzen dan wel die kinderalimentatie vast te stellen op een bedrag lager dan € 168,- per maand.
4.3
De vrouw heeft een verweerschrift ingediend en is daarbij op haar beurt in incidenteel hoger beroep gekomen. Zij verzoekt het hof de man in zijn verzoek in het principaal hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel dat verzoek af te wijzen en in het incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen en de kinderalimentatie per 1 juli 2018 vast te stellen op € 180,- per maand, althans met ingang van een zodanige datum en op een zodanig bedrag als het hof juist acht, kosten rechtens.
4.4
De man heeft een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep ingediend. Hij verzoekt het hof het verzoek van de vrouw af te wijzen, dan wel niet eerder toe te wijzen dan per datum indiening van dat verzoek.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De man heeft - primair - gesteld (grief 3) dat de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] op nihil moet worden vastgesteld, aangezien hij deelneemt aan een schuldsaneringstraject bij de Stadsbank Oost-Nederland. Die regeling is volgens hem gelijk te stellen is met de wettelijke schuldsaneringsregeling. Hij beschikt niet over voldoende draagkracht om enige alimentatie te betalen.
5.2
De vrouw heeft verweer gevoerd en gesteld dat geen sprake is van de wettelijke schuldsaneringsregeling, maar van budgetbeheer. Zelfs indien wel van eerstgenoemde regeling sprake zou zijn, dan hoeft de alimentatie nog niet automatisch op nihil te worden gesteld. Zij is van mening dat de man draagkracht heeft om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] te betalen.
5.3
Het hof overweegt als volgt. Een alimentatieplichtige ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling van toepassing is beschikt in beginsel niet over draagkracht om onderhoudsbijdragen te betalen (artikel 295 lid 2 van de Faillissementswet (Fw)). Dit kan anders zijn indien de rechter-commissaris het vrij te laten bedrag op de voet van art. 295 lid 3 Fw op een hoger bedrag heeft bepaald (HR 14 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD7589, NJ 2009/52).
5.4
Gebleken is dat de man deelneemt in een schuldsaneringstraject van de Stadsbank Oost Nederland, waarbij zijn inkomen wordt beheerd en hij maandelijks de beschikking heeft over een vrij te laten bedrag. Nu niet anders is gesteld of gebleken gaat het hof ervan uit dat de condities van dit schuldsaneringstraject gelijk zijn aan die van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Niet gebleken is dat in het aan de man ter beschikking staande vrij te laten bedrag een component voor de voldoening van kinderalimentatie voor [kind] is opgenomen. Aangenomen moet daarom worden dat de man nu niet over draagkracht beschikt om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] te betalen. Het hof is van oordeel dat sprake is van een wijziging van omstandigheden op grond waarvan de alimentatie op nihil dient te worden vastgesteld.
5.5
De vrouw heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep bevestigd dat de man tot op dat moment de geldende bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] steeds heeft betaald. De man heeft voorts gesteld dat hij bij een wijziging van die bijdrage geen terugbetaling van de door hem aan de vrouw reeds betaalde bijdragen verlangt. Het hof ziet aanleiding om de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] op nihil vast te stellen met ingang van vandaag, nu beide partijen bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep desgevraagd met die ingangsdatum hebben ingestemd.

6.De slotsom

6.1
Grief 3 van de man slaagt. Daarom zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen zoals hierna zal worden vermeld. De overige grieven in het principaal en het incidenteel hoger beroep behoeven geen nadere bespreking.
6.2
Het hof zal de proceskosten compenseren omdat partijen gewezen echtgenoten zijn.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 19 juli 2018 en opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 1 juni 2016 en stelt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] met ingang van heden vast op nihil;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, A. Smeeïng-van Hees en J.B. de Groot, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 9 mei 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.