ECLI:NL:GHARL:2019:4038

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 mei 2019
Publicatiedatum
9 mei 2019
Zaaknummer
21-006062-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met schizofrenie als ziekelijke stoornis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1981, heeft op 20 juni 2017 geprobeerd het leven van het slachtoffer te beroven. De verdachte heeft geweigerd mee te werken aan psychologisch en psychiatrisch onderzoek, wat leidde tot de conclusie dat hij lijdt aan schizofrenie van het paranoïde type. Het hof heeft vastgesteld dat deze ziekelijke stoornis ook aanwezig was ten tijde van het bewezenverklaarde feit. De verdachte heeft het slachtoffer bedreigd met een mes en geprobeerd zijn ademhaling te belemmeren door middel van een nekklem. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar, met aftrek van voorarrest, en heeft de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd. Het hof oordeelt dat de veiligheid van anderen in het geding is en dat de verdachte zonder behandeling een gevaar vormt voor de maatschappij. De totale duur van de terbeschikkingstelling kan meer dan vier jaar bedragen, gezien de ernst van het delict en de psychische toestand van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006062-18
Uitspraak d.d.: 8 mei 2019
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 24 oktober 2018 met parketnummer 16-659710-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
verblijvende te [verblijfplaats]
.

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts vordert de advocaat-generaal dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd. Ook dient het inbeslaggenomen mes verbeurd te worden verklaard. Ten slotte heeft de advocaat-generaal de gevangenneming van verdachte gevorderd, te bevelen bij uitspraak van het hof. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. O.R.R. Hetterscheidt, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De meervoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederland heeft verdachte ten aanzien van de meer subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft aan verdachte voorts de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd en daarvan de dadelijke uitvoerbaarheid bevolen. Het inbeslaggenomen mes heeft de rechtbank verbeurd verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen. Het hof zal opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep- tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 20 juni 2017 te [plaats 1] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
- de kamer waarin die [slachtoffer] zich bevond is binnengegaan en direct de deur op slot heeft gedaan en/of
- die [slachtoffer] de volgende woorden heeft toegevoegd: "Ik heb hier een drankje voor je, die kan je nu opdrinken anders vermoord ik je ter plekke" en/of "Je drinkt dit op of ik vermoord je" en/of "Als je niet drinkt dan snijd ik je strot door", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- meerdere malen met een mes in het hoofd van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of
- met zijn handen de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en aldus de ademhaling van die [slachtoffer] heeft belet en/of belemmerd, terwijl hij, verdachte, die [slachtoffer] tegen een muur aandrukte en/of (vervolgens) een mes tegen de keel van die [slachtoffer] heeft gehouden, en/of
- ( vervolgens) het slachtoffer door middel van een zogenaamde nekklem de keel heeft dicht geknepen en/of (vervolgens) de ademhaling van die [slachtoffer] heeft belet en/of belemmerd zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
subsidiair:
hij op of omstreeks 20 juni 2017 te [plaats 1] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet,
- de kamer waarin die [slachtoffer] zich bevond is binnengegaan en direct de deur op slot heeft gedaan en/of
- die [slachtoffer] de volgende woorden heeft toegevoegd: "Ik heb hier een drankje voor je, die kan je nu opdrinken anders vermoord ik je ter plekke" en/of "Je drinkt dit op of ik vermoord je" en/of "Als je niet drinkt dan snijd ik je strot door", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- meerdere malen met een mes in het hoofd van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of
- met zijn handen de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen waardoor die [slachtoffer] geen lucht meer kreeg, terwijl hij, verdachte, die [slachtoffer] tegen een muur aandrukte en/of een mes tegen de keel van die [slachtoffer] heeft gehouden, en/of
- ( vervolgens) het slachtoffer door middel van een zogenaamde nekklem de keel heeft dicht geknepen en/of (vervolgens) de ademhaling van die [slachtoffer] heeft belet en/of belemmerd zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 20 juni 2017 te [plaats 1] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [slachtoffer] , opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, - de kamer waarin die [slachtoffer] zich bevond is binnengegaan en direct de deur op slot heeft gedaan en/of
- meerdere malen met een mes in de richting van het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of
- met zijn handen de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en aldus de ademhaling van die [slachtoffer] heeft belet en/of belemmert, terwijl hij, verdachte, die [slachtoffer] tegen een muur aandrukte en/of (vervolgens) een mes tegen de keel van die [slachtoffer] heeft gehouden, en/of
- ( vervolgens) het slachtoffer door middel van een zogenaamde nekklem de keel heeft dicht geknepen en/of (vervolgens) de ademhaling van die [slachtoffer] heeft belet en/of belemmerd zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak ten aanzien van het primair tenlastegelegde

Het hof is van oordeel, in overeenstemming met het standpunt van de advocaat-generaal en het standpunt van de verdediging, dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Het hof heeft aldus uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat sprake is van een unus testis, nullus testis situatie. De tenlastegelegde feiten kunnen niet bewezen worden, omdat er sprake is van één enkele verklaring, te weten die van aangever [slachtoffer] . Hij is de enige bron die kan verklaren over het vermeende gebruik van een mes. De verklaringen van getuige [getuige 1] ondersteunen de aangifte van aangever niet. Ook de verklaringen van de overige getuigen ondersteunen de aangifte niet.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat een poging doodslag niet bewezen kan worden. Er was geen sprake van opzet dan wel van voorwaardelijk opzet bij verdachte op de dood van aangever. Tevens had naar algemene ervaringsregels de dood van aangever niet kunnen intreden. Verdachte heeft niet met kracht een knietje gegeven. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte met kracht met zijn handen de keel van aangever heeft dichtgeknepen. Van verwurging is zodoende geen sprake. Een nekklem is totaal iets anders dan iemand met kracht proberen te verwurgen. Indien verdachte inderdaad met kracht met zijn handen de keel van aangever zou hebben dichtgeknepen, dan had dit zichtbaar moeten zijn in de hals van aangever.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft aangegeven dat zij de subsidiair tenlastegelegde poging doodslag wettig en overtuigend te bewijzen acht.
Oordeel van het hof
Feiten en omstandigheden
Uit het dossier en hetgeen ter zitting in hoger beroep naar voren is gekomen, leidt het hof de volgende feiten en omstandigheden af. Verdachte en aangever [slachtoffer] verbleven ten tijde van het tenlastegelegde beiden op de open afdeling van psychiatrisch centrum [instelling] in [plaats 1] . Verdachte verklaarde ter zitting in hoger beroep dat hij op de datum van het tenlastegelegde, zijnde 20 juni 2017, sterk het gevoel kreeg dat aangever "niet goed voor hem was" dan wel "een gevaar voor hem was". Vervolgens is verdachte met een aardappelschilmesje en een Spa fles met vloeistof, waarin verdachte zelf lavendel en bessen had gestopt, naar de kamer van aangever gegaan.

Aangever heeft bij de politie - onder meer - het volgende verklaard:"Toen hij (het hof begrijpt: verdachte) binnenkwam, draaide hij meteen het slot van mijn deur achter zich dicht. Ik zag dat hij in zijn rechterhand een mes vast had, dit leek op een aardappelschilmesje. Hij had in zijn linkerhand een fles frisdrank vast, de fles was gevuld met roze vloeistof. Hij zei vervolgens tegen mij: "Ik heb hier een drankje voor je die kan je nu opdrinken anders vermoord ik je ter plekke". Mijn vriendin [getuige 1] had ik op dat moment nog op Skype op mijn telefoon. In de hoek voelde ik meteen dat ik twee handen om mijn nek had zitten, hij drukte mij tegen de muur aan en kneep mijn luchtpijp dicht. Ik zag dat hij zijn armen helemaal gestrekt had en met zijn volle gewicht mij tegen de muur drukte en wurgde. Ik kreeg bijna geen lucht meer binnen en ik vreesde voor mijn leven. Ik kon net mijn rechterduim onder zijn linkerduim krijgen, waardoor ik net het kleine beetje lucht nog binnen kreeg om te schreeuwen voor mijn leven. Ik krijste uit alle macht.Terwijl hij mij probeerde te wurgen riep hij nog een paar keer: "je drinkt dit op of ik vermoord je". Ik voelde dat hij één hand losliet en met zijn rechterhand zette hij het mes op mijn keelen zei hij: "als je niet drinkt dan snijd ik je strot door"."

Getuige [getuige 1] was ten tijde van het tenlastegelegde aan het Skypen met aangever. Zij heeft bij de politie verklaard dat zij hoorde dat aangever zei: "Nee ik hoef niet" en dat zij aangever om hulp hoorde vragen en hoorde schreeuwen. Getuige [getuige 1] is bij de rechter-commissaris nogmaals gehoord en heeft daar verder nog verklaard dat aangever schreeuwde dat hij werd gewurgd, en riep "laat mij los".
Getuigen [getuige 2] , begeleidster bij [instelling] , en [getuige 3] , verpleegkundige bij [instelling] , verklaarden dat zij gegil hoorden en uitkwamen bij de kamer van aangever. [getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat haar collega [getuige 3] en zij geschreeuw hoorden. Toen zij de deur open deed, zag zij dat verdachte zijn rechterarm om de nek van aangever heen had, met zijn linkerhand zijn rechterarm aantrok, en zo aangever in een verwurging had. Ze zag dat aangever naar adem aan het happen was en dat hij een rood gezicht had. Ze riep met luide stem "wat ben je aan het doen" en ze zag dat verdachte ineens los liet. [getuige 3] heeft bij de politie verklaard dat ze, toen [getuige 2] en zij binnenkwamen, zag dat verdachte achter aangever stond en zijn arm om zijn nek had. Ze zag dat het gezicht van aangever onder het bloed zat en dat hij kermde en gilde. Nadat [getuige 2] iets riep, liet verdachte aangever los, aldus [getuige 3] .
Ter zitting in hoger beroep heeft verdachte aangegeven dat het klopt wat aangever heeft verklaard, met uitzondering van het steken van aangever met het mes. Verdachte verklaarde aangever wel te hebben bedreigd met het mes.
Het hof gaat uit van de verklaring van aangever. Uit die verklaring is op te maken dat verdachte aangever tegen het hoofd heeft geslagen terwijl hij het mes in zijn hand had. Naar het oordeel van het hof is dit slaan met een mes in de hand niet gelijk te stellen met het (opzettelijk) steken met een mes in het hoofd van aangever. In dit verband is ook van belang dat het bij aangever geconstateerde letsel wordt beschreven als een snijwond, niet als een steekwond. Van dit deel van de tenlastelegging - het steken met een mes in de richting van het hoofd, althans het lichaam - spreekt het hof verdachte dan ook vrij.
Unus testis, nullus testis
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden volgt dat de verklaring van aangever in voldoende mate wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen, waaronder door de verklaring van verdachte, zodat er geen sprake is van een unus testis-situatie. Het hof heeft geen redenen om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaring van aangever, zodat het hof van deze verklaring zal uitgaan.
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte geweld heeft toegepast. Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe dit door verdachte toegepaste geweld gekwalificeerd dient te worden.
(Voorwaardelijk) opzet op de dood
Voor een veroordeling ter zake van een poging doodslag is onder meer vereist dat ten minste het voorwaardelijk opzet van verdachte gericht was op de dood van aangever. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in dit geval de dood – is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. [1]
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Verdachte heeft aangever bedreigd met de dood, waarna en terwijl hij de keel van aangever heeft dichtgeknepen en met kracht een nekklem heeft aangelegd bij aangever. Verdachte is niet uit eigen beweging met het dichtknijpen van de keel gestopt maar pas op het moment dat personeel van de instelling de kamer binnenkwam en hem aanriep. Naar algemene ervaringsregels brengen deze geweldshandelingen een aanmerkelijke kans met zich mee dat het slachtoffer ten gevolge daarvan komt te overlijden. De luchtpijp is een kwetsbaar en vitaal onderdeel van het lichaam. Het dichthouden van de luchtpijp - door middel van het dichtknijpen van de keel en het met kracht aanleggen van een nekklem - kan snel tot de dood leiden. Nu het algemene ervaringsregels betreft heeft een ieder – en dus ook verdachte – wetenschap van het bestaan van vorenbedoelde aanmerkelijke kans.
De door verdachte verrichte geweldshandelingen, namelijk het met twee handen dichtknijpen van de keel en het met kracht aanleggen van een nekklem zijn naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de dood, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.
Op grond van bovenstaande acht het hof de subsidiair tenlastegelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 juni 2017 te [plaats 1] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet,
- de kamer waarin die [slachtoffer] zich bevond is binnengegaan en direct de deur op slot heeft gedaan en
- die [slachtoffer] de volgende woorden heeft toegevoegd: "Ik heb hier een drankje voor je, die kan je nu opdrinken anders vermoord ik je ter plekke" en "Je drinkt dit op of ik vermoord je" en "Als je niet drinkt dan snijd ik je strot door", en
- met zijn handen de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen waardoor die [slachtoffer] geen lucht meer kreeg, terwijl hij, verdachte, die [slachtoffer] tegen een muur aandrukte en een mes tegen de keel van die [slachtoffer] heeft gehouden, en
- ( vervolgens) het slachtoffer door middel van een zogenaamde nekklem de keel heeft dicht geknepen en de ademhaling van die [slachtoffer] heeft belet en/of belemmerd,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:

poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het op grond van onderhavige zaak opgestarte psychologisch en psychiatrisch onderzoek, naar aanleiding waarvan de Pro Justitia rapportages van 1 augustus 2017 (psychologisch onderzoek) en 21 augustus 2017 (psychiatrisch onderzoek) zijn opgesteld.
Vervolgens is verdachte van 31 januari 2018 tot 14 maart 2018 geobserveerd in het Pieter Baan Centrum (PBC). Ook daar heeft verdachte geweigerd mee te werken aan de onderzoeken. Ten aanzien van het verblijf van verdachte in het PBC is de Pro Justitia-rapportage van 24 april 2018 opgemaakt. Psycholoog P.E. Geurtink heeft daarin gerapporteerd dat verdachte door zijn weigering geen inzicht in zijn belevingswereld en wijzen van psychisch functioneren heeft gegeven. Vanuit de beschikbare informatie zijn er duidelijk aanwijzingen dat er sprake is van chronisch psychotische pathologie, met als kern wanen met grootheid, maar ook verwardheid en agressie. Deze psychotische pathologie speelt al lang en afgaande op de beschikbare informatie mogelijk al vanaf 2006. Verdachte wordt hiervoor telkens behandeld bij de GGZ, waarbij ook verschillende dwangmiddelen worden ingezet en antipsychotica worden toegepast. Hij voegt zich telkens onvoldoende naar de behandeling, waardoor hij telkens opnieuw psychisch ontregelt en psychotisch wordt, al dan niet in combinatie met gebruik van middelen. Het is gezien het voorgaande zeer waarschijnlijk dat hij aan een vorm van schizofrenie lijdt en dit is ook door verschillende psychiaters en psychologen eerder vastgesteld, aldus de psycholoog Geurtink.
Psychiater A.W.M.M. Stevens heeft gerapporteerd dat verdachte meermalen met een psychotisch toestandsbeeld en agressie opgenomen is geweest, en dat hij zich ook tijdens opnames meermalen agressief heeft getoond, meestal ten gevolge van psychotische belevingen. Meermalen is de diagnose schizofrenie, paranoïde type vastgesteld. Er zijn aanwijzingen voor antisociale persoonlijkheidstrekken, doch in hoeverre er sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis kon niet onderzocht worden. Hoewel er aanwijzingen zijn voor een scheefgroei van de persoonlijkheid (al op jonge leeftijd blijk geven van het zich niet conformeren aan de norm, contacten met justitie et cetera), zijn er onvoldoende gegevens om een persoonlijkheidsstoornis vast te kunnen stellen dan wel uit te kunnen sluiten. Wel zijn er beperkingen in het beroepsmatig en het sociaal functioneren, aldus de psychiater Stevens. De psychiater en psycholoog hebben zich onthouden van een advies over de toerekenbaarheid van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde.
De Pro Justitia rapportages van 4 april 2017 (psychologisch onderzoek) en 21 april 2017 (psychiatrisch onderzoek) zijn in het kader van een andere strafzaak opgemaakt. Verdachte heeft meegewerkt aan de persoonlijkheidsonderzoeken die hebben geleid tot voornoemde rapportages. Gelet op het geringe tijdsverloop tussen deze onderzoeken en het plegen van het onderhavige feit op 20 juni 2017, en gelet op de weigerende houding bij de hiervoor genoemde persoonlijkheidsonderzoeken in het kader van onderhavige strafzaak, acht het hof deze rapportages zeer relevant bij de beoordeling van de vraag of/in hoeverre het bewezenverklaarde aan verdachte kan worden toegerekend. Het hof zal de conclusies in deze rapportages dan ook in haar beoordeling betrekken.
GZ-psycholoog M.H. Keppel heeft in de rapportage van 4 april 2017 geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van schizofrenie van het paranoïde type en van een stoornis in het gebruik van cocaïne en cannabis. Daarnaast is sprake van antisociale persoonlijkheidstrekken. Verdachte is, aldus de psycholoog, een chronisch psychotische man, die ondanks gebruik van anti psychotische medicatie, psychotische verschijnselen blijft vertonen.
Psychiaters Th.J.G. Bakkum en V.F.M. Buijs hebben in de rapportage van 21 april 2017 vergelijkbare conclusies getrokken als voornoemde psycholoog. Zij hebben geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van schizofrenie en een stoornis in het cannabisgebruik. Daarnaast werden antisociale persoonlijkheidstrekken waargenomen. Voornoemde deskundigen hebben geconcludeerd dat deze stoornissen aanwezig waren ten tijde van het in die andere strafzaak tenlastegelegde en zij hebben in die zaak geadviseerd het tenlastegelegde in het geheel niet aan verdachte toe te rekenen.
Gelet op de bevindingen van de voornoemde rapportages, in samenhang bezien en in het bijzonder de rapportages van 4 april 2017 en 21 april 2017, stelt het hof vast dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis, namelijk schizofrenie van het paranoïde type. Gelet op de korte tijd tussen de conclusies van voornoemde deskundigen en het in onderhavige zaak bewezenverklaarde, gaat het hof er vanuit dat deze ziekelijke stoornis ook aanwezig was ten tijde van het in onderhavige zaak bewezenverklaarde. Het hof gaat er voorts vanuit dat deze stoornis de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde in ieder geval in enige mate heeft beïnvloed.
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep, kan niet worden vastgesteld dat verdachte volledig psychotisch was ten tijde van het plegen van het feit. Op grond van het voorgaande komt het hof - evenals de rechtbank - wel tot het oordeel dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en maatregel

Oplegging straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 20 juni 2017 opzettelijk geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven, door zijn keel dicht te knijpen met zijn handen en door die [slachtoffer] zijn adem te beletten en/of belemmeren door middel van een nekklem. Door aldus te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Het bewezenverklaarde handelen van verdachte vond plaats in een instelling waar verdachte en [slachtoffer] destijds verbleven, zijnde psychiatrisch centrum [instelling] te [plaats 1] .
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 25 maart 2019 blijkt dat hij meermalen onherroepelijk is veroordeeld, onder andere voor geweldsdelicten.
Het hof houdt rekening met het gegeven dat het bewezenverklaarde, zoals hiervoor overwogen, in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Gelet op bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van één jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Oplegging maatregel
Ter zitting van 24 april 2019 heeft de advocaat-generaal gevorderd aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met bevel tot dwangverpleging op te leggen.
Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het op grond van onderhavige zaak opgestarte psychologisch en psychiatrisch onderzoek, naar aanleiding waarvan bovengenoemde rapportages van 1 augustus 2017 en 21 augustus 2017 zijn opgesteld. Ook tijdens zijn opname in het Pieter Baan Centrum (PBC) heeft verdachte geweigerd mee te werken aan de verrichte onderzoeken.
Indien verdachte, zoals in dit geval, zijn medewerking aan een onderzoek door gedragsdeskundigen heeft geweigerd, vervalt voor het opleggen van een terbeschikkingstelling de eis van een (volwaardig) multidisciplinair onderzoek als bedoeld in artikel 37, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht. Nog steeds blijft vereist dat wordt vastgesteld dat sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte ten tijde van het plegen van het feit. Het hof stelt vast, zoals hiervoor met betrekking tot de strafbaarheid van verdachte overwogen, dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis, te weten schizofrenie van het paranoïde type. Deze stoornis bestond ook ten tijde van de bewezenverklaarde feiten.
Het hof stelt voorts vast dat het bewezenverklaarde een misdrijf is als bedoeld in artikel 37a, eerste lid aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht, waardoor terbeschikkingstelling mogelijk is. Het bewezenverklaarde betreft een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een ander als bedoeld in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht. Gelet op de aard en ernst van het agressieve geweldsdelict dat zonder aanleiding door verdachte is gepleegd, bezien in het licht van de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte zoals deze volgt uit de zich in het dossier bevindende rapportages, is het hof van oordeel dat verdachte zonder behandeling een zodanig gevaar vormt voor de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, dat het opleggen van een maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) is vereist.
Het hof dient vervolgens de vraag te beantwoorden welke vorm van TBS opgelegd dient te worden: TBS met dwangverpleging of TBS met de oplegging van voorwaarden.
Voor de beantwoording van de vraag welke vorm van TBS dient te worden opgelegd, heeft het hof acht geslagen op de zich in het dossier bevindende, omtrent de persoon van verdachte opgemaakte, rapportages, waaronder:
- de met betrekking tot de strafbaarheid van verdachte besproken Pro Justitia rapportages van 1 augustus 2017 en 21 augustus 2017;
- de met betrekking tot de strafbaarheid van verdachte besproken Pro Justitia rapportage van 24 april 2018;
-de met betrekking tot de strafbaarheid van verdachte besproken Pro Justitia rapportages van 4 april 2017 en 21 april 2017;
- het Pro Justitia rapport van 8 september 2008 (psychiatrisch onderzoek);
- een voortgangsverslag van Reclassering Nederland van 20 augustus 2010;
- een reclasseringsadvies van Tactus verslavingszorg van 18 oktober 2012;
- een reclasseringsadvies van Bouman GGZ van 10 april 2014;
- een afloopbericht toezicht van Bouman GGZ van 13 juni 2015;
- een advies opheffing schorsing voorlopige hechtenis van Tactus Verslavingszorg van 9 maart 2017;
Het hof heeft tevens gelet op de reclasseringsrapporten van Fivoor van 25 januari 2019 en 17 april 2019. Verdachte verblijft sinds 26 oktober 2018 in GGZ-kliniek [kliniek] in [plaats 2] , in het kader van de in eerste aanleg door de rechtbank opgelegde TBS met voorwaarden. Ter zitting in hoger beroep verklaarde verdachte zelf dat hij zich goed aan de voorwaarden houdt en dat hij inziet dat cannabis een negatieve invloed kan hebben op het hebben/krijgen van psychoses. Uit het reclasseringsrapport van 17 april 2019 van Fivoor blijkt dat verdachte gemotiveerd blijft voor de behandeling, dat hij momenteel cognitieve gedragstherapie krijgt en daarnaast de Libermann training over psychoses volgt. Verdachte heeft aangegeven zich ervan bewust te zijn dat zijn middelengebruik in het verleden zijn psychoses heeft getriggerd, dan wel verergerd. Verdachte heeft aangegeven zijn behandeling binnen het kader van TBS met voorwaarden te willen voortzetten.
Uit de hierboven opgesomde rapportages blijkt dat verdachte een lange voorgeschiedenis van strafbare feiten en (persoonlijkheids-)onderzoeken en behandelingen kent. Uit de conclusies van deskundigen in deze rapporten maakt het hof op dat verdachte in de afgelopen jaren, in ieder geval vanaf 2008, meermalen de diagnose schizofrenie heeft gekregen. Ook blijkt dat verdachte meerdere keren behandelingen heeft gekregen, maar dat hij zeer wisselend is (geweest) in zijn behandelmotivatie. In het Pro Justitia rapport van 8 september 2008 geeft verdachte reeds aan dat hij inziet dat hij van cannabis af moet blijven. Echter, gelet op de rapporten uit daaropvolgende jaren blijkt dat verdachte geregeld, ook terwijl hij is opgenomen, niet alleen cannabis heeft gebruikt, maar ook harddrugs. Op grond van de zich in het dossier bevindende rapportages constateert het hof dat de delicten die verdachte pleegt, in ernst lijken te verergeren, en ook plaatsvinden tijdens opnames in klinieken.
Uit het Pro Justitia rapport van 4 april 2017 (psychologisch onderzoek) blijkt voorts dat de psycholoog concludeert dat verdachte een chronisch psychotische man is, die ondanks gebruik van anti psychotische medicatie, psychotische verschijnselen blijft vertonen. Er is, aldus de psycholoog, zowel vanuit de risicotaxatie als vanuit de klinische indrukken, sprake van een hoog risico op gewelddadig gedrag, hetgeen door (gedwongen) behandeling en beveiliging kan worden ingeperkt.
Blijkens het reclasseringsrapport van Fivoor van 17 april 2019 vormt verdachte volgens de richtlijnen van de risicotaxatie een hoog risico op recidive. Verdachte scoorde hoog op historie en laag op het klinische gedeelte, op basis waarvan het risico wordt ingeschat als matig. Fivoor schat het recidiverisico onder de huidige omstandigheden in als gemiddeld.
[naam] , reclasseringswerker, is ter zitting in hoger beroep als deskundige gehoord. Zij heeft uitgelegd dat verdachte nu goed in behandeling zit, medicatietrouw is, geen middelen gebruikt en onder bewind staat. Op dit moment is verdachte stabiel, daarom wordt het risico als gemiddeld aangegeven. Als de spanningen oplopen of als verdachte opnieuw in een psychose raakt, dan neemt het risico toe, aldus [naam] . Uit het rapport van 17 april 2019 blijkt dat verdachte heeft aangegeven dat hij een iets lager depot antipsychoticum wenst te krijgen vanwege de bijwerkingen van het medicijn. Ter zitting heeft verdachte aangegeven dat hij dit nog steeds wenst, maar dat de psychiater heeft aangegeven dat dit voorlopig niet zal gebeuren. Het hof acht het - ondanks dat het hof begrijpt dat de bijwerkingen van een antipsychoticum zwaar kunnen zijn - gelet op zijn voorgeschiedenis zorgelijk dat verdachte zo snel nadat hij (opnieuw) medicatietrouw lijkt te zijn, reeds de wens toont om minder van de voor hem zeer belangrijke medicatie te krijgen.
Het hof overweegt dat het verdachte te prijzen valt dat hij zich de afgelopen maanden goed aan de door de rechtbank opgelegde voorwaarden heeft gehouden. Deze behandelmotivatie en medicatietrouw is echter nog van zeer korte duur.
Het hof is van oordeel dat gelet op het hiervoor overwogene, en gelet op de vastgestelde ziekelijke stoornis van de geestvermogens van verdachte, de buitengewone ernst van het bewezenverklaarde, de inhoud van de over verdachte uitgebrachte rapporten, de eerdere veroordelingen wegens ernstige (gewelds)delicten en hetgeen het hof overigens uit het verhandelde ter zitting is gebleken omtrent de persoon van verdachte, sprake is van een aanzienlijk gevaar voor ernstige recidive. Dit recidiverisico is blijkens verschillende rapportages slechts terug te dringen door middel van behandeling binnen een strak kader. Het hof acht het daarom vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord om verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij, en is van oordeel dat het terugdringen van het recidiverisico voor verdachte niet anders kan plaatsvinden dan binnen het kader van de TBS met dwangverpleging.
Het hof zal daarom de terbeschikkingstelling gelasten met een bevel tot verpleging van overheidswege, nu de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen dit eist. Het hof overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten een poging tot doodslag. De totale duur van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging kan daarom, gelet op artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, een periode van vier jaren te boven gaan.

Gevangenneming

De advocaat-generaal heeft de gevangenneming van verdachte gevorderd. Het feit waarvoor verdachte wordt veroordeeld is zodanig ernstig en schokt de rechtsorde, dat onaanvaardbaar is dat verdachte zijn eventuele verdere berechting in vrijheid mag afwachten. Voorts wijst het hof op hetgeen hierboven is overwogen omtrent de persoonlijkheid van verdachte, die meebrengt dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte (wederom) een misdrijf zal begaan, waardoor de gezondheid of veiligheid van personen in gevaar kan worden gebracht. Om die reden wordt - bij afzonderlijke beschikking - de gevangenneming van verdachte bevolen.

Beslag

Het hof verklaart het in beslag genomen voorwerp, te weten een mes, verbeurd. Met behulp van dit voorwerp is het subsidiair bewezenverklaarde begaan.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 37a, 37b, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Verklaart het inbeslaggenomen mes verbeurd.

Beveelt de onmiddellijke gevangenneming van verdachte.

Aldus gewezen door
mr. L.J. Hofstra, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. A.J. Rietveld, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. Sotthewes-de Jonge, griffier,
en op 8 mei 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.vgl. HR 23 december 2008, NJ 2009, 32.