ECLI:NL:GHARL:2019:3988

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 mei 2019
Publicatiedatum
8 mei 2019
Zaaknummer
18/00495
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onroerendezaakbelasting en WOZ-waarde van een onroerende zaak met betrekking tot de status als woning of niet-woning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 mei 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 25 april 2018. De zaak betreft de onroerendezaakbelasting (OZB) voor het jaar 2016 en de vastgestelde WOZ-waarde van de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Z]. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 277.000, met bijbehorende aanslagen voor de OZB. Belanghebbende betwistte de aanslagen en stelde dat de onroerende zaak in hoofdzaak als woning dient, terwijl de heffingsambtenaar stelde dat het pand niet in hoofdzaak tot woning dient, omdat de begane grond als winkel in gebruik was.

Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de onroerende zaak niet in hoofdzaak tot woning dient. Belanghebbende heeft uitvoerig verklaard over het gebruik van de begane grond, die voorheen als winkel werd gebruikt, maar nu niet meer als zodanig functioneert. Het Hof heeft geoordeeld dat de onroerende zaak voor de Wet WOZ in zijn geheel als woning moet worden aangemerkt, en dat de vastgestelde WOZ-waarde van € 277.000 niet te hoog is. Dit leidde tot de vernietiging van de aanslag OZB 2016 voor gebruikers en een vermindering van de aanslag voor eigenaren.

De uitspraak van het Hof houdt in dat de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht aan belanghebbende moet vergoeden. De beslissing is openbaar uitgesproken en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 18/00495
uitspraakdatum: 7 mei 2019
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 25 april 2018, nummer AWB 17/624, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
het gemeenschappelijk belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT)(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z] , per waardepeildatum 1 januari 2015 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2016 vastgesteld op € 277.000. Tegelijk met deze beschikking zijn aan belanghebbende aanslagen onroerendezaakbelasting 2016 (OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte opgelegd van € 879,75 en voor zover het betreft het gebruikersgedeelte van € 382,78.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslagen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z] (hierna: de onroerende zaak).
2.2.
Op de begane grond van de onroerende was de eenmanszaak ‘ [A] ’ gevestigd. Blijkens een uittreksel van de Kamer van Koophandel is deze eenmanszaak op 31 december 2014 gestaakt.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of terecht een aanslag OZB 2016 eigenaren tegen het niet-woning tarief is opgelegd en of terecht een aanslag OZB 2016 gebruikers is opgelegd. Indien deze vragen bevestigend worden beantwoord is de WOZ-waarde van de onroerende zaak in geschil.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Artikel 220 van de Gemeentewet bepaalt dat ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken onder de naam onroerende-zaakbelastingen kunnen worden geheven:
a. een belasting van degenen die bij het begin van het kalenderjaar onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, gebruiken;
b. een belasting van degenen die bij het begin van het kalenderjaar van onroerende zaken het genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.
4.2.
Artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet bepaalt dat een onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dient indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet WOZ is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Onder ‘in hoofdzaak’ dient te worden verstaan 70% of meer.
4.3.
De Verordening op de heffing en de invordering van de onroerendezaakbelasting 2016 van de gemeente Zwolle vermeldt – voor zover hier van belang – het volgende:

Artikel 5 Belastingtarieven
1. Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt voor:
a. de gebruikersbelasting 0,2569%
b. bij de eigenarenbelasting
1. voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 0,1325%
2. voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 0,3176%”
4.4.
De heffingsambtenaar dient, bij betwisting door belanghebbende, aannemelijk te maken dat de onroerende zaak niet in hoofdzaak tot woning dient. Tussen partijen is niet in geschil dat de eerste en de tweede verdieping van de onroerende zaak delen van de onroerende zaak zijn die dienen als woning. Partijen houdt verdeeld de vraag of de begane grond van de onroerende zaak dient als woning dan wel volledig dienstbaar is aan woondoeleinden.
4.5.
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de onroerende zaak niet in hoofdzaak tot woning dient. Tot 1 januari 2015 was de begane grond in gebruik als winkel (antiek en brocante). De begane grond heeft ook de bestemming detailhandel. De onderneming is vanaf 1 januari 2015 uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel. Er heeft geen zichtbare wijziging in het uiterlijk van de onroerende zaak of de inrichting van de begane grond plaatsgehad. Vanuit buiten naar binnen kijkend staat - voor zover zichtbaar - de gehele begane grond vol met heiligenbeelden. De tafel staat ook vol met dit soort beelden. Er is geen enkele aanwijzing dat de begane grond van de onroerende zaak als woning dient of volledig dienstbaar is aan woondoeleinden. De begane grond wordt nog feitelijk gebruikt als winkel. Nu de begane grond meer dan 30% van de waarde vertegenwoordigt van de onroerende zaak, is geen sprake van een onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dient en zijn terecht een aanslag OZB 2016 eigenaren naar het niet-woning tarief en een aanslag OZB 2016 gebruikers opgelegd, aldus de heffingsambtenaar.
4.6.
De heffingsambtenaar heeft, naar het oordeel van het Hof, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door belanghebbende, niet aannemelijk gemaakt dat de onroerende zaak niet in hoofdzaak tot woning dient. Bij de beoordeling van de vraag of de begane grond tot woning dient dan wel dienstbaar is aan woondoeleinden heeft het Hof in aanmerking genomen dat de begane grond als winkel mag worden gebruikt en de buitenkant eruit ziet als een winkel. Er staan heiligenbeelden in de etalage en op de voorgevel staat het opschrift ‘ [A] ’. Dit alles kan erop duiden dat de begane grond niet dient als woning of dienstbaar is aan wonen. Echter belanghebbende heeft in onderhavige procedure uitvoerig en concreet (uitvoeriger en concreter dan in de procedure ten aanzien van het voorgaande jaar) verklaard over de inrichting en het gebruik van de begane grond. Belanghebbende heeft gesteld dat haar onderneming is gestaakt. Dit wordt door de heffingsambtenaar ook niet betwist. Daarnaast heeft zij aangegeven dat er geen verkopen meer hebben plaatsgevonden vanuit de voormalige winkel op de begane grond. In dit verband heeft zij onbetwist gesteld dat zij overdag veel weg is, zodat het openhouden van een winkel onmogelijk is. Ook wordt er niets, aldus belanghebbende, via www.marktplaats.nl (hierna: Marktplaats) verkocht. Alhoewel de heffingsambtenaar dit laatste betwist, zijn er onvoldoende aanwijzingen van concrete verkopen. Het in het dossier aanwezige afschrift van een bankrekening van belanghebbende waarop Marktplaats staat vermeld, is daartoe onvoldoende, nu belanghebbende daarover onbetwist heeft gesteld dat zij weleens kortingsbonnen op Marktplaats koopt. Ook heeft de heffingsambtenaar niet betwist dat in de voormalige winkelruimte een eettafel met stoelen en fauteuils aanwezig zijn (die op een woonfunctie kunnen duiden) welke worden gebruikt voor het drinken van koffie met de buren. Nu dit de enige concrete feitelijke informatie is die het Hof heeft ten aanzien van de binnenzijde van het pand en het gebruik van de begane grond (een inpandige taxatie is niet verricht en foto’s van de binnenzijde van de begane grond die de inrichting laten zien zijn evenmin overgelegd) heeft de heffingsambtenaar het gestelde gebruik van de begane grond als woning onvoldoende weerlegd. Dat de eettafel vol staat met heiligenbeelden, zoals de heffingsambtenaar stelt, doet daar niet aan af. Niet aannemelijk is geworden dat deze beelden het door belanghebbende gestelde woongebruik belemmeren. Bovendien heeft belanghebbende gesteld dat dit haar privéverzameling betreft, die zij in 2014, toen duidelijk werd dat de onderneming zou worden gestaakt, geheel op de begane grond heeft uitgestald. Daardoor staan, zo heeft belanghebbende onbetwist gesteld, op de bovenverdieping twee kamers leeg. De onroerende zaak dient derhalve voor de Wet WOZ in zijn geheel als woning te worden aangemerkt. Alsdan is tussen partijen niet in geschil dat de vastgestelde WOZ-waarde van € 277.000 niet te hoog is vastgesteld. Dit brengt mee dat de aanslag OZB 2016 gebruikers moet worden vernietigd en de aanslag OZB 2016 eigenaren dient te worden verminderd van € 879,75 (tarief niet-woning van 0,3176%) tot € 367,03 (tarief woningen van 0,1325%).
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
Niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraken van de heffingsambtenaar, voor wat betreft de aanslagen OZB 2016,
– bevestigt de uitspraken op bezwaar voor het overige,
– vernietigt de aanslag OZB 2016 gebruikers,
– vermindert de aanslag OZB 2016 eigenaren naar € 367,03, en
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 46 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 126 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, voorzitter, mr. A.I. van Amsterdam en mr. E. Polak, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op 7 mei 2019 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (A.E. Keulemans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 7 mei 2019.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.