In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 mei 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 25 april 2018. De zaak betreft de onroerendezaakbelasting (OZB) voor het jaar 2016 en de vastgestelde WOZ-waarde van de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Z]. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 277.000, met bijbehorende aanslagen voor de OZB. Belanghebbende betwistte de aanslagen en stelde dat de onroerende zaak in hoofdzaak als woning dient, terwijl de heffingsambtenaar stelde dat het pand niet in hoofdzaak tot woning dient, omdat de begane grond als winkel in gebruik was.
Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de onroerende zaak niet in hoofdzaak tot woning dient. Belanghebbende heeft uitvoerig verklaard over het gebruik van de begane grond, die voorheen als winkel werd gebruikt, maar nu niet meer als zodanig functioneert. Het Hof heeft geoordeeld dat de onroerende zaak voor de Wet WOZ in zijn geheel als woning moet worden aangemerkt, en dat de vastgestelde WOZ-waarde van € 277.000 niet te hoog is. Dit leidde tot de vernietiging van de aanslag OZB 2016 voor gebruikers en een vermindering van de aanslag voor eigenaren.
De uitspraak van het Hof houdt in dat de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht aan belanghebbende moet vergoeden. De beslissing is openbaar uitgesproken en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.