ECLI:NL:GHARL:2019:3909

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 mei 2019
Publicatiedatum
7 mei 2019
Zaaknummer
18/00626 tm 18/00629
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen WOZ-beschikkingen en aanslagen door belanghebbende met gezondheidsklachten door fijnstof nabij veehouderijen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De belanghebbende, eigenaar van onroerende zaken in [A], stelde dat zijn eigendommen geen waarde hebben door de nabijheid van veehouderijen en de daaruit voortvloeiende fijnstofproblematiek. De heffingsambtenaar van de gemeente De Fryske Marren had de waarde van de onroerende zaken vastgesteld op € 99.000 en € 75.000, en had aanslagen opgelegd voor de onroerendezaakbelasting (OZB), rioolheffing en forensenbelasting. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 16 april 2019 is belanghebbende niet verschenen. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarden van de onroerende zaken niet te hoog had vastgesteld en dat de gezondheidsklachten van belanghebbende geen invloed hebben op de heffing van OZB. Het Hof oordeelde dat de aanslagen in stand blijven, omdat de aanwezigheid van luchtverontreiniging niet leidt tot een lagere waarde van de onroerende zaken. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de aanslagen in de rioolheffing en forensenbelasting ook terecht waren opgelegd, ongeacht de gezondheidsklachten van belanghebbende. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummers 18/00626 tot en met 18/00629
uitspraakdatum:
7 mei 2019
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 5 juni 2018, nummers LEE 16/4815 tot en met 16/4818, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
de gemeente De Fryske Marren(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 8 te [A] , per waardepeildatum 1 januari 2015 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2016 vastgesteld op € 99.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag in de onroerendezaakbelasting (OZB) voor 2016 voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld op € 219 en de aanslag voor dat jaar in de OZB voor zover het betreft het gebruikersgedeelte op € 165.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 25 te [A] , per waardepeildatum 1 januari 2015 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2016 vastgesteld op € 75.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag in de OZB voor 2016 voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld op € 97.
1.3.
Ter zake van de onroerende zaak [a-straat] 25 te [A] heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag in de rioolheffing opgelegd ten bedrage van € 108 en een aanslag in de forensenbelasting van € 252,75.
1.4.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar de beschikkingen en de aanslagen gehandhaafd.
1.5.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.6.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft verweer gevoerd.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2019. Belanghebbende is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Belanghebbende is voor de mondelinge behandeling van het hoger beroep uitgenodigd bij aangetekende brief van 5 maart 2019 aan het adres [b-straat 2] , [Z] . Blijkens informatie op de website post.nl is de uitnodiging op 6 maart 2019 bij belanghebbende bezorgd.
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 4 augustus 2009 [a-straat] 25 en op 29 maart 2010 [a-straat] 8 te [A] gekocht (hierna ook: de huisjes). Hij heeft in een periode van ongeveer vijf jaar de vervallen huisjes grondig gerenoveerd. Het pand [a-straat] 8 staat in de gemeentelijke administratie te boek als atelier/werkruimte en daaraan verbonden een opslag/magazijn en dient volgens die gegevens niet in hoofdzaak tot woning.
2.2.
Belanghebbende heeft zijn hoofdverblijf in [Z] , waar hij met zijn partner een huisartsenpraktijk uitoefent. Binnen een straal van ongeveer 500 meter van de huisjes bevinden zich twee veehouderijen met elk circa 500 koeien. Sedert september 2015 heeft belanghebbende gezondheidsklachten, die volgens hem worden veroorzaakt door de uitstoot van fijnstof door de intensieve veehouderij. Belanghebbende bezoekt zijn huisjes in [A] alleen nog na het treffen van persoonlijke veiligheidsmaatregelen, waaronder het dragen van een gasmasker. De laatste keer dat hij de huisjes heeft bezocht, was op 31 maart 2016.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of bij de bepaling van de waarden van belanghebbendes huisjes in [A] rekening diende te worden gehouden met de aanwezigheid van luchtverontreiniging in de vorm van fijnstof en belanghebbendes gezondheidsklachten, welke vraag door belanghebbende bevestigend en door de heffingsambtenaar ontkennend wordt beantwoord. Voorts is in geschil of de aanslagen in de OZB, de rioolheffing en de forensenbelasting terecht zijn opgelegd. Deze vraag wordt door belanghebbende ontkennend en door de heffingsambtenaar bevestigend beantwoord.
3.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij de huisjes in [A] door de gezondheidsschade die hij heeft opgelopen en waarvoor de gemeente en het Waterschap, die de boeren die die schade veroorzaken ongestoord hun gang laten gaan, medeverantwoordelijk zijn, niet kan gebruiken en dat daarom geen waarde aan de huisjes kan worden toegekend. Tevens heeft belanghebbende aangevoerd dat de huisjes door de aanwezige luchtverontreiniging feitelijk onverkoopbaar zijn. Dit leidt ertoe, naar het Hof begrijpt, dat de aanslagen in de OZB, de rioolheffing en de forensenbelasting dienen te worden vernietigd.
3.3.
De heffingsambtenaar heeft verweer gevoerd.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende heeft de bij de WOZ-beschikkingen vastgestelde waarden uitsluitend bestreden met zijn stellingen dat deze door de aanwezige luchtverontreiniging onverkoopbaar zijn en dat hij zijn huisjes wegens zijn gezondheidstoestand niet kan gebruiken. Hij heeft geen andere bezwaren naar voren gebracht op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat de waarden te hoog zijn vastgesteld. Daarom hoeft uitsluitend te worden beoordeeld of evenvermelde stellingen moeten leiden tot vermindering van de beschikte waarden.
4.2.
De heffingsambtenaar heeft ter zitting naar voren gebracht dat hem niets bekend is van gezondheidsklachten in verband met fijnstofproblemen in de omgeving van agrarische bedrijven in de gemeente en dat de milieubelasting door agrarische bedrijven in het gehele gebied van belanghebbendes huisjes en de vergelijkingsobjecten vergelijkbaar is. Het Hof acht zulks aannemelijk.
4.3.
Het vorenstaande brengt mee dat het ervoor moet worden gehouden dat niet kan worden gezegd dat de huisjes onverkoopbaar zijn en dat er geen grond is voor vermindering van de waarden van belanghebbendes huisjes ten opzichte van het uit de gerealiseerde verkopen van de vergelijkingsobjecten af te leiden waardeniveau. De waarden van de huisjes zijn derhalve in de WOZ-beschikkingen niet tot te hoge bedragen vastgesteld.
4.4.
De omstandigheid dat belanghebbende door persoonlijke gezondheidsproblemen geen gebruik kan maken van de huisjes staat niet in de weg aan de heffing van OZB. Hetzelfde geldt voor het standpunt van belanghebbende dat de gemeente te weinig optreedt tegen de veroorzakers van de luchtverontreiniging en daardoor medeverantwoordelijk is voor die gezondheidsklachten. De aanslagen in de OZB dienen daarom in stand te blijven.
4.5.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat het perceel van [a-straat] 25, waarvan belanghebbende eigenaar is, aangesloten is op de gemeentelijke riolering, dat is voldaan aan het belastbare feit, dat daarom de aanslag in de rioolheffing terecht aan belanghebbende is opgelegd en dat de persoonlijke omstandigheden zoals door belanghebbende aangevoerd niet meebrengen dat de rioolheffing niet is verschuldigd. Die oordelen zijn juist.
4.6.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van Verordening forensenbelasting 2016 van de gemeente De Fryske Marren wordt onder de naam 'forensenbelasting' een directe belasting geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. Vast staat dat belanghebbende zijn hoofdverblijf niet heeft in de gemeente De Fryske Marren, en dat aan belanghebbende de gemeubileerde woning [a-straat] 25 gedurende het gehele belastingjaar ter beschikking stond. De aanslag in de forensenbelasting is derhalve terecht opgelegd. Daaraan doet niet af dat belanghebbende in verband met gezondheidsklachten geen gebruik van die woning maakte. Dit zou niet anders zijn indien zou worden geoordeeld dat de gemeente medeverantwoordelijk is voor het ontstaan van belanghebbendes gezondheidsklachten.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. A.I. van Amsterdam en mr. R.R. van der Heide, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op
7 mei 2019in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong) (J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 mei 2019
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.