In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanslagen in de watersysteemheffing die aan belanghebbende zijn opgelegd door het Waterschap Fryslân. Belanghebbende, eigenaar van twee bebouwde en twee onbebouwde percelen, betoogde dat de waarde van zijn onroerende zaken door de nabijheid van veehouderijen en de daaruit voortvloeiende gezondheidsklachten nihil was. De heffingsambtenaar had de aanslagen voor het jaar 2016 vastgesteld op een totaalbedrag van € 220,57, gebaseerd op de WOZ-waarden van de percelen. Na een eerdere ongegrondverklaring van zijn beroep door de rechtbank Noord-Nederland, heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 16 april 2019 is belanghebbende niet verschenen, ondanks dat hij tijdig was uitgenodigd. Het Hof heeft vastgesteld dat de aanslagen in overeenstemming zijn met de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de Waterschapswet en de Verordening op de watersysteemheffing. Het Hof oordeelde dat de gezondheidsklachten van belanghebbende, hoewel ernstig, geen invloed hebben op de rechtmatigheid van de opgelegde aanslagen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het hoger beroep is ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.