In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland van 28 april 2017. De zaak betreft een beroep van een stichting tegen een beslissing van de officier van justitie, waarbij het beroep kennelijk niet-ontvankelijk werd verklaard omdat de gemachtigde niet tijdig de gronden van het beroep had ingediend. De gemachtigde voerde aan dat er sprake was van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, omdat de benodigde documenten niet tijdig waren verstrekt. Het hof oordeelde dat de officier van justitie de bevoegdheid heeft om een beroep niet-ontvankelijk te verklaren indien de indiener niet voldoet aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het hof bevestigde dat de termijn voor het indienen van gronden geen termijn van openbare orde is, wat betekent dat de rechter deze termijn niet ambtshalve controleert. Het hof concludeerde dat de gemachtigde beschikte over de op de zaak betrekking hebbende stukken en dat de officier van justitie terecht het beroep niet-ontvankelijk had verklaard. De beslissing van de kantonrechter werd bevestigd en het verzoek tot vergoeding van proceskosten werd afgewezen.