ECLI:NL:GHARL:2019:3826

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 mei 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
21-004079-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor witwassen van een contant geldbedrag van € 24.500,- met taakstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. Verdachte en medeverdachte zijn veroordeeld voor het witwassen van een contant geldbedrag van € 24.500,-. De verdachte heeft dit bedrag op de bankrekening van de medeverdachte gestort, waarna een bedrag van € 25.000,- is overgemaakt naar de Staat voor de schorsing van de voorlopige hechtenis van de vader van de verdachte. Het hof oordeelt dat de feiten en omstandigheden een witwasvermoeden rechtvaardigen, aangezien de verdachte en medeverdachte geen verifieerbare verklaring hebben gegeven voor de herkomst van het geld. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van witwassen. De verdediging heeft betoogd dat er onvoldoende bewijs is voor het medeplegen, maar het hof oordeelt dat er voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en medeverdachte is geweest. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de lange duur van de procedure, wat heeft geleid tot een matiging van de straf.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004079-17
Uitspraak d.d.: 2 mei 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 19 juli 2017 met parketnummer 18-930124-15 in de strafzaak tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
wonende [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 18 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het hof het vonnis van de politierechter zal vernietigen en verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal veroordelen tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis. De schriftelijke vordering is aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman,
mr. K. Canatan, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte bij voornoemd vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 15 juli 2014 tot en met 16 juli 2014, te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, van een voorwerp, te weten een geldbedrag (van € 24.500,-- of € 25.000,--), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat geldbedrag was, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie dat geldbedrag voorhanden heeft gehad, en/of dat geldbedrag heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen omtrent het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt hierover in het bijzonder het volgende.
De rechtmatigheid van het politieoptreden
De raadsman heeft betoogd dat het witwasvermoeden ontbreekt en daarmee ook de verklaringsverplichting van zijn cliënte.
Het hof is echter van oordeel dat ten tijde van de start van het onderzoek op grond van de feiten en omstandigheden zoals deze uit het dossier blijken, een redelijk vermoeden van schuld bestond dat verdachte zich met medeverdachte [medeverdachte] schuldig zou hebben gemaakt aan het witwassen van een contant geldbedrag van € 24.500,--. Het hof baseert zich hierbij op het navolgende.
Verdachte en medeverdachte hebben het geldbedrag van € 24.500,-- contant gestort op de bankrekening van medeverdachte. Een dag later is vanaf de bankrekening van medeverdachte een geldbedrag van € 25.000,-- overgemaakt op de bankrekening van de Staat ter voldoening van een zekerheidstelling voor de schorsing van de voorlopige hechtenis van de vader van verdachte. Het wekt bevreemding dat verdachte over vrijwel het gehele geldbedrag (€ 24.500,--) beschikt dat nodig is voor de borgsom en dat zij dit niet rechtstreeks stort op het bankrekeningnummer van de Staat maar op het bankrekeningnummer van medeverdachte. De medeverdachte voegt zelf € 500,-- toe en maakt eerst dan het totaalbedrag van € 25.000,-- over aan de Staat. Een dergelijke nodeloos ingewikkelde constructie vraagt om een uitleg. Naast de hoogte van het contante geldbedrag neemt het hof hierbij in ogenschouw de strafbare feiten waarvan de vader van verdachte op dat moment werd verdacht en waarvoor hij – zo begrijpt het hof – in voorlopige hechtenis verbleef.
Witwassen
Van de hiervoor besproken stortingshandeling werd op camerabeelden van de bank waargenomen dat verdachte in aanwezigheid van medeverdachte een contant geldbedrag van € 24.500,-- in de geldmachine van de bank heeft ingevoerd. Blijkens
printscreensvan de beelden beschikte verdachte over een hoeveelheid bankbiljetten waarvan de precieze coupures overigens niet steeds te zien zijn.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 13 juli 2010 (NJ 2010/456) bepaald dat - ook indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf - bewezen kan worden geacht dat een onder een verdachte aangetroffen geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is. Te denken valt daarbij aan situaties, waarin het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld van enig misdrijf afkomstig is.
Gezegd kan worden dat daarvan in casu sprake is, nu de hierboven geschetste feiten en omstandigheden, waaronder het aanzienlijke contante geldbedrag dat werd gestort, het vermoeden voor witwassen rechtvaardigen.
Op grond van het bepaalde in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de daaromtrent vigerende jurisprudentie was verdachte gehouden om met betrekking tot (de omvang van) het gestorte contante geldbedrag een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring te geven.
Verdachte heeft in eerste instantie bij de politie gezwegen. Later, in haar tweede verhoor - wanneer zij wel bereid is te verklaren - verklaart zij daarover: “Ik weet nu waar het over gaat”. Maar in haar eerste verhoor heeft de politie haar gevraagd: “Op 15 juli 2014 is er
€ 24.500,-- gestort op bankrekening (…). Wat kun je ons op voorhand hierover vertellen?”. Ook zijn foto’s getoond van de camerabeelden. Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk dat verdachte in haar eerste verhoor geen verklaring kon geven omdat ze niet wist waarover zij werd ondervraagd.
In haar tweede verhoor verklaart verdachte dat het gestorte geld afkomstig was van medeverdachte [medeverdachte] en dat zij het in de geldmachine invoerde omdat medeverdachte dat niet kon. Verder verklaart zij dat medeverdachte het geld niet direct bij elkaar had en dat hij dit geld deels van zijn dochter zou hebben geleend. Medeverdachte verklaart echter dat hij het geld thuis in een kast had liggen en het pakte toen verdachte en haar partner bij hem thuis kwamen. Verdachte verklaart dat zij het geld bij de bank kreeg van medeverdachte. Medeverdachte verklaart echter dat hij het geld in zijn huis aan verdachte heeft gegeven. Voorts verklaart verdachte dat het geld, eenmaal op de rekening van medeverdachte, de volgende dag is overgemaakt per computer. Dat zou zijn gebeurd bij medeverdachte thuis en gedaan zijn door verdachte en de dochter van medeverdachte, waarbij medeverdachte aanwezig zou zijn geweest. Medeverdachte verklaart hier echter niets van af te weten, verklaart te denken dat verdachte de overboeking heeft verricht en hij zegt bij het overboeken zelf niet aanwezig te zijn geweest.
Naast al deze tegenstrijdige onderdelen in de verklaringen van verdachte en medeverdachte is ook de verklaring van medeverdachte over de herkomst van het geld relevant. Hij verklaart eigenaar te zijn van het gestorte geld en dat dit afkomstig is uit een ‘oprotpremie’ die hij van zijn voormalige werkgever heeft ontvangen. Naspeuringen door de politie leveren echter geen bevestiging van deze verklaring op. Inderdaad heeft verdachte een eenmalige uitkering ontvangen van zijn voormalige werkgever maar dit bedrag heeft hij in een vrij korte tijdspanne vrijwel helemaal opgemaakt.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat verdachte heeft nagelaten een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring te geven voor de aanwezigheid en de herkomst van het geld. Alles afwegende acht het hof wettig en overtuigend bewezen, dat het door verdachte en zijn medeverdachte gestorte geldbedrag een legale herkomst ontbeert en van enig misdrijf afkomstig is.
Medeplegen
De verdediging heeft voorts bepleit dat voldoende bewijs ontbreekt voor het ten laste gelegde medeplegen, nu verdachte geen ‘wezenlijke bijdrage’ heeft geleverd aan het gronddelict en daar geen opzet op heeft gehad.
Het hof overweegt dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] samen naar de bank zijn gegaan om het contante geldbedrag van € 24.500,-- op de bankrekening van medeverdachte te storten. Verdachte zou het geld van medeverdachte hebben ontvangen. Verdachte voerde de stortingshandelingen bij de bank uit, medeverdachte was daarbij aanwezig. De volgende dag heeft verdachte samen met de dochter van medeverdachte het geld vanaf de bankrekening van medeverdachte overgemaakt naar Justitie ten behoeve van de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachtes vader.
Het hof is van oordeel dat uit voornoemde handelingen een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] blijkt, waarbij beide verdachten een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan het ten laste gelegde witwassen en daarop ook opzet hebben gehad.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 15 juli 2014 tot en met 16 juli 2014, te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, een geldbedrag (van € 24.500,--) voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen en daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl zij en haar mededader wisten dat dat geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van witwassen.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Zoals reeds hiervoor besproken, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van de aanzienlijke geldsom van € 24.500,-. Door witwassen wordt bewerkstelligd dat opbrengsten van misdrijven van welke aard dan ook aan het zicht van politie en justitie worden onttrokken en daaraan een schijnbaar legale herkomst wordt verschaft. Aldus zijn criminele activiteiten in meerdere opzichten lucratief. Witwassen tast voorts de integriteit aan van het financiële en economische verkeer. Door de bewezenverklaarde handelingen ten aanzien van voornoemd bedrag in contanten, afkomstig van enig misdrijf, heeft verdachte daaraan een bijdrage geleverd.
Bij de strafbepaling heeft het hof rekening gehouden met de feiten en omstandigheden waaronder verdachte het bewezenverklaarde heeft gepleegd.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 maart 2019, waaruit blijkt dat zij niet eerder onherroepelijk voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat oplegging van een taakstraf voor de duur van 70 uren aan verdachte in beginsel passend is
.
Overschrijding van de redelijke termijn
Het hof overweegt met betrekking tot het totale procesverloop in eerste en tweede aanleg in deze zaak het volgende.
Verdachte is op 19 november 2014 aangehouden door de politie, op welke datum eveneens het eerste verhoor met verdachte heeft plaatsgevonden. Pas op 12 december 2016 is de eerste dagvaarding aan verdachte betekend. De politierechter heeft op 19 juli 2017 vonnis gewezen. Verdachte heeft op 24 juli 2017 hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak van verdachte op de zitting van 18 april 2019 behandeld en onderhavig arrest zal op 2 mei 2017 worden uitgesproken.
Het hof is van oordeel, gelet op genoemd procesverloop, dat de behandeling van de zaak in eerste aanleg alsmede de totale behandeling in eerste en tweede aanleg niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden en dat dit matiging van de voornoemde op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Aan verdachte zal daarom een taakstraf van 50 uren worden opgelegd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 47 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis, en met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van
2 (twee) urenper dag.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Hofstra, voorzitter,
mr. A. van Holten en mr. E.M.J. Brink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.B. Haak, griffier,
en op 2 mei 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. E.M.J. Brink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.