ECLI:NL:GHARL:2019:3760

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 april 2019
Publicatiedatum
30 april 2019
Zaaknummer
200.205.247/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een convenant en de cao OV in relatie tot verlofuren van een parttime buschauffeur

In deze zaak gaat het om de uitleg van een convenant en de cao Openbaar Vervoer (OV) in relatie tot de verlofuren van een parttime buschauffeur, [appellant], die eerder onder de cao Multimodaal Vervoer (MMV) viel. [Appellant] is in hoger beroep gekomen tegen een vonnis van de kantonrechter te Leeuwarden, waarin zijn vorderingen tot aanpassing van zijn verlofaanspraken zijn afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] op 1 mei 2002 in dienst trad bij NoordNed en later bij Connexxion, waarbij zijn arbeidsvoorwaarden zijn overgegaan naar de cao OV. Na een wijziging in zijn dienstverband naar parttime, heeft hij aanspraak gemaakt op een hoger aantal verlofuren dan hem was toegekend. Het hof heeft geoordeeld dat de cao OV van toepassing is en dat de berekening van verlofuren op basis van de cao OV correct is. Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij [appellant] in de kosten van het hoger beroep is veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.205.247/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 4543892)
arrest van 30 april 2019
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. L. Wimmenhove, kantoorhoudend te Utrecht,
tegen:
Arriva Personenvervoer Nederland B.V.,
gevestigd te Heerenveen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
Arriva,
advocaat: mr. N.H.M. Poort, kantoorhoudend te Heerenveen.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 17 april 2018 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van de op 24 oktober 2018 gehouden comparitie van partijen;
- de akte van Arriva met producties;
- de akte van [appellant] met producties,
- de akte uitlating producties van Arriva.
1.3
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
1.4
De vordering van [appellant] in hoger beroep strekt tot vernietiging van het vonnis van de kantonrechter te Leeuwarden van 21 juni 2016, met toewijzing van de vorderingen van [appellant] in eerste aanleg.

2.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1. tot en met 2.9. van het bestreden vonnis. Aangevuld met feiten die in hoger beroep eveneens vast staan komen de feiten, voor zover in hoger beroep van belang, neer op het volgende.
2.1
[appellant] , geboren [in] 1951, is op 1 mei 2002 als buschauffeur in dienst getreden bij NoordNed op basis van een fulltime arbeidsovereenkomst. Op deze arbeidsovereenkomst was de cao Multimodaal Vervoer (hierna te noemen de cao MMV) van toepassing.
2.2
In verband met de overgang van de concessie naar Connexxion Openbaar Vervoer (hierna: Connexxion) is het dienstverband van [appellant] per 10 december 2006 voortgezet bij Connexxion. In de arbeidsovereenkomst
staat vermeld:
Artikel 3: CAO Multimodaal Vervoer
Op deze arbeidsovereenkomst zijn de bepalingen uit de CAO Multimodaal Vervoer van toepassing
zoals deze thans luiden, dan wel in de toekomst zullen luiden.
(...)
Artikel 5: Wijze van uitvoering van de werkzaamheden
De arbeidsduur per week bedraagt 36 uur, gemiddeld 4,5 dagen per week (9 dagen per twee weken).
De normale arbeidsduur per week bedraagt 36,00 uur. Voor de werknemer geldt een arbeidsduur van
36 uur per week en een arbeidspercentage van 100%.
2.3
Gedurende het dienstverband van [appellant] met Connexxion is het 'Convenant
concessie Friesland' (hierna te noemen: het convenant) tot stand gekomen tussen Connexxion
enerzijds en FNV Bondgenoten en CNV Bondgenoten anderzijds. Daarbij is Connexxion
overgegaan naar de cao Openbaar Vervoer (hierna te noemen de cao OV).
In het convenant is afgesproken dat voor alle medewerkers op wie de cao MMV van
toepassing was, per 1 januari 2009 de cao OV van toepassing zou zijn.
In het convenant zijn een aantal nadere afspraken gemaakt. Over verlofrechten zijn daarin geen specifieke (nadere) afspraken gemaakt. In de toelichting op het convenant is nog wel opgenomen dat de cao OV verlof kent in dagen voor een fulltimer en in uren voor een parttimer, dat de cao MMV verlof in uren kent, en dat voor de pilot uit wordt gegaan van verlof in uren.
2.4.
In een brief van 5 mei 2010 aan alle medewerkers van Connexxion over de
omzetting van verlofrechten van de cao MMV naar de cao OV staat vermeld (voor zover
hier van belang):
Uitgangspunten verlofberekening
Bij de medewerkers die eind 2009 met terugwerkende kracht naar 1 januari 2009 zijn overgegaan van
de cao Multimodaal naar de cao Openbaar Vervoer moet nog een aanpassing van het jaarlijkse
verlofrecht plaatsvinden
Bij de overgang van de cao Multimodaal naar Openbaar Vervoer is met betrekking tot het onderwerp
verlof het uitgangspunt dat de bepalingen uit de cao Openbaar Vervoer over de verlofberekening 2010
zullen worden toegepast.
Dat betekent dat het voor 2010 te berekenen jaarlijkse verlofrecht wordt vastgesteld aan de hand van
de tabel die is opgenomen in art. 61 lid 3a van de cao Openbaar Vervoer en in aanvulling daarop wordt
voor de parttimers art. 9 sub 61 a) onverkort toegepast.
Fulltimers
Als gevolg van de verschillen in de verlof/leeftijdstabellen tussen de cao Multimodaal en de cao
Openbaar Vervoer komt het bovenstaande erop neer dat het verlofrecht van de fulltimers in de
leeftijdscategorie tot 55 jaar enigszins toeneemt, vanaf 55 jaar is het jaarlijks verlofrecht onder de cao
Openbaar vervoer iets lager dan onder de cao Multimodaal.
Parttimers
Voor de parttimers is in alle gevallen het jaarlijks verlofrecht onder de cao Openbaar Vervoer lager
dan onder de cao Multimodaal. Dit wordt veroorzaakt doordat onder de cao Multimodaal het fulltime
verlofrecht wordt vermenigvuldigd met de parttime-factor en onder de cao Openbaar Vervoer wordt
het fulltime verlofrecht vermenigvuldigd met de breuk waarvan de teller wordt gevormd door het
gemiddeld aantal overeengekomen arbeidsuren per week en de noemer van 40.
2.5
In verband met een nieuwe concessiewisseling is [appellant] per 9 december 2012 in
dienst getreden bij Arriva. Daarbij is voor [appellant] de arbeidsomvang van 36 uur
per week gehandhaafd als fulltime dienstverband.
2.6
Sedert 8 december 2013 is [appellant] parttime werkzaam voor 30 uur per week. Het
parttime arbeidspercentage van [appellant] bedraagt 83,33% (30/36).
Tijdens het fulltime dienstverband had [appellant] laatstelijk nog 232 vakantie uren per jaar.
Dat aantal stemt overeen met het aantal verlofdagen van 29 dat ingevolge artikel 61 lid 3
sub a) van de cao OV toekomt aan een werknemer in de leeftijdscategorie van 60 t/m 65 jaar (waarbij 1 dag geldt voor 8 uur gelet op de normale werkweek van 40 uur).
Het aantal verlofuren bij het parttime dienstverband is berekend op 30/40 x 232 = 174.
Die berekening is gebaseerd op artikel 9 van de cao OV, waarin is bepaald dat de cao OV op parttimers van toepassing is met inachtneming van de bepalingen van het artikel. Over de toepassing van artikel 61 van de cao OV, dat gaat over vakantierechten, is in artikel 9 het volgende bepaald:
Artikel 61 (vakantie)
a) De vakantie-aanspraken worden uitgedrukt in uren. Het aantal uren wordt vastgesteld door het
aantal dagen waarop conform artikel 61 aanspraak bestaat te vermenigvuldigen met 8 en de
uitkomst daarvan te vermenigvuldigen met een breuk waarvan de teller wordt gevormd door het
gemiddeld aantal overeengekomen arbeidsuren per week en de noemer 40.
2.7
Parttimer in de zin van de cao OV is de werknemer met wie is overeengekomen dat
hij gedurende een gedeelte van het normale aantal arbeidsuren arbeid verricht, (artikel 3
onder 4 cao OV). Artikel 35 lid 1 onder a van de cao OV hanteert als uitgangspunt een
vijfdaagse werkweek van 40 uur. De normale arbeidsduur per week bedraagt, na aftrek van
ATV, 37,38 uur per week.
2.8
Onder de cao MMV gold dat bij een parttime dienstverband het aantal verlofuren werd verminderd overeenkomstig het parttime arbeidspercentage, in het geval van [appellant] dus 83,33%. Indien die regeling zou zijn toegepast op het dienstverband van [appellant] zou hij na de wijziging van zijn fulltime dienstverband in een parttime dienstverband aanspraak hebben gehad op (afgerond) 193,5 verlofuren per jaar.
2.9
Op grond van artikel 20 lid 1 van de cao OV geldt voor een werknemer die in enig jaar de leeftijd van 50 jaar bereikt met ingang van de nieuwe dienstregeling, doch uiterlijk 1 juni van dat jaar, een werkweek van 36 uur, met behoud van het volle functieloon.
Over het ontstaan van die 36 uur bepaalt de cao:
De werkweek van 36 uur ontstaat door, naast de 12 ATV-dagen en 10 halve ATV-dagen jaarlijks 18 halve ATV-dagen in het dienstrooster of de werktijdenregeling op te nemen (…)

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
[appellant] heeft in eerste aanleg - samengevat - gevorderd te verklaren voor recht dat zijn vakantieaanspraken sedert aanvang van zijn parttime werkzaamheden gesteld hadden dienen te worden op 193,5 uur op jaarbasis, en heeft, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, gevorderd Arriva te veroordelen om het verschil tussen de toegekende uren en de uren waar hij aanspraak op had te doen bijschrijven op zijn conto.
Tevens heeft hij veroordeling gevorderd van Arriva in de proceskosten.
3.2
[appellant] heeft zich daarbij, samengevat, op het volgende standpunt gesteld.
Ingevolge het convenant gold voor hem als werknemer die voorheen viel onder de cao MMV, een fulltime dienstverband van 36 uur. Nadat hij per 8 december 2013 30 uur per week is gaan werken, gold voor hem daarom een parttime dienstpercentage van 83,33% (30/36). Dit percentage had ook moeten worden gehanteerd bij de bepaling van de hoogte van zijn verlofuren. Aangezien hij als fulltime chauffeur (36 uur per week) aanspraak had op 232,2 vakantie-uren, had hij bij zijn parttime dienstverband aanspraak op 232,2 x (30/36) = 193,5 uur op jaarbasis, in plaats van de toekende 174 uren. De uitleg van Arriva betekent dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen fulltime medewerkers ex-cao-MMV en parttime medewerkers ex-cao-MMV, aldus [appellant] . Een dergelijk onderscheid is in strijd met artikel 7:648, lid 1, BW (verbod op het maken van onderscheid tussen werknemers op grond van verschil in arbeidsduur) en daarom nietig.
3.3
Arriva heeft de vorderingen en stellingen van [appellant] betwist. Volgens haar zijn in het convenant geen afspraken gemaakt over verlofaanspraken van parttimers en geldt daarom de cao OV. De berekening van het aantal verlofuren waarop [appellant] aanspraak heeft in zijn parttime dienstverband (174 uren per jaar) berust op een toepassing van de cao OV. Van handelen in strijd met artikel 7:648 BW is geen sprake.
3.4
De kantonrechter heeft bij vonnis van 21 juni 2016 de vorderingen van [appellant] afgewezen, onder veroordeling van [appellant] in de proceskosten. De kantonrechter heeft daartoe in de kern overwogen dat de cao OV toegepast dient te worden en dat de berekening van het aantal verlofuren van [appellant] op 174 uren nadat hij 30 uur per week is gaan werken, in overeenstemming is met de cao OV.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
[appellant] is in hoger beroep gekomen onder aanvoering van vijf grieven, genummerd 1 tot en met 5.
Deze grieven bestrijden vanuit verschillende invalshoeken het oordeel van de kantonrechter dat Arriva het aantal verlofuren van [appellant] bij zijn parttime dienstverband van 30 uur per week, terecht op 174 uren per jaar heeft bepaald.
De grieven beogen de vraag op hoeveel verlofuren [appellant] bij dat dienstverband aanspraak heeft - 193,5 uren met toepassing van de breuk 30/36 x 232 ( [appellant] ), of 174 uren met toepassing van de breuk 30/40 x 232 (Arriva) - in volle omvang aan het hof voor te leggen. Zij zullen daarom ook gezamenlijk worden behandeld.
4.2
Het hof stelt voorop dat niet in geschil is dat op het dienstverband tussen Arriva en [appellant] de cao OV en (de afspraken in) het onder 2.3 bedoelde convenant van toepassing zijn.
Verder is niet in geschil dat de bepaling van het aantal verlofuren op basis van de breuk 30/40 in geval van een parttime dienstverband, in overeenstemming is met (artikel 9 van) de cao OV. Centraal staat daarmee de vraag of [appellant] aanspraak kan maken op afwijking van de berekening van zijn verlofuren overeenkomstig de cao OV in de door hem bepleite zin.
4.3
Het geschil spitst zich in de eerste plaats toe op de vraag of [appellant] op grond van afspraken die in het convenant zijn vastgelegd aanspraak heeft op aanpassing van zijn verlofaanspraak in verhouding tot zijn parttime arbeidspercentage (83,33%), dus in de verhouding 30/36 (in plaats van 30/40).
4.4
[appellant] beroept zich, zo begrijpt het hof, er in dat verband op dat zijn aanspraak op een 36-urige werkweek als fulltime dienstverband berust op afspraken in het convenant. Die aanspraak had hij al bij Connexxion en is na de concessiewisseling gehandhaafd. Uit het fulltime dienstverband bij 36 uur vloeit dan voort dat bij een parttime dienstverband, de verlofaanspraak evenredig moet worden verminderd met het parttime arbeidspercentage, de regeling die gold onder de cao MMV, aldus [appellant] .
4.5
De stelling van [appellant] dat zijn aanspraak op een fulltime dienstverband bij een
36-urige werkweek berust op afspraken in het convenant wordt verworpen. Volgens de cao OV geldt voor werknemers boven de 50 jaar, zoals [appellant] , een fulltime dienstverband bij een 36-urige werkweek. Het convenant behelst alleen de afspraak dat ook werknemers
ex-cao-MMV die nog geen 50 jaar oud zijn, hun aanspraak behouden op een fulltime dienstverband bij een 36-urige werkweek (artikel 4 sub f van het convenant).
4.6
[appellant] heeft verder aangevoerd dat in het convenant is bepaald dat de arbeidsvoorwaarden van de medewerkers ex-cao-MMV niet mogen verslechteren. Ook dat beroep slaagt niet.
Het artikel in het convenant waar [appellant] zich op beroept (artikel 5 sub g) is opgenomen onder de kop “werken naar wens”. Dat is een ander onderwerp en regelt niet de aanspraken op verlof. Verder bepaalt het artikel slechts dat uitgangspunt voor Connexxion is dat de arbeidsvoorwaarden niet mogen verslechteren als gevolg van de veranderingen, maar dat die veranderingen tegelijkertijd ook niet mogen leiden tot hogere kosten voor Connexxion. Van een eenduidige bepaling waaraan [appellant] in verband met het onderhavige geschil aanspraken kan ontlenen, is daarmee geen sprake.
4.7
Voor de stelling dat in het convenant is verzuimd vast te leggen hoe moet worden omgegaan met parttimers, geldt dat [appellant] die stelling niet heeft onderbouwd. De omstandigheid dat in het convenant niets is vastgelegd over parttimers (en hoe hun verlofaanspraak moet worden berekend), wil nog niet zeggen dat ook sprake is van een verzuim. Als geen bijzondere regeling is vastgelegd, geldt de cao OV. Op zichzelf kunnen de partijen bij het convenant dat ook beoogd hebben. [appellant] heeft verder niets aangedragen op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat wel sprake is van een lacune inzake de (regeling van) verlofrechten van parttimers. Alleen al daarom bestaat geen grond om, zoals [appellant] kennelijk beoogt, het convenant aan te vullen, in die zin dat aan parttime medewerkers ex-cao-MMV (overeenkomstig de cao MMV) verlofuren moeten worden toegekend naar rato van hun parttime arbeidspercentage.
4.8
Aan het convenant kan [appellant] dus geen aanspraak ontlenen op vaststelling van zijn verlofuren naar rato van zijn parttime dienstpercentage.
4.9
[appellant] heeft verder aangevoerd dat hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat toen hij parttime ging werken zijn verlofuren naar rato van zijn arbeidspercentage zouden worden verminderd. [appellant] heeft echter geen omstandigheden aangevoerd die deze stelling kunnen dragen.
Op zijn arbeidsverhouding was de cao OV van toepassing (geworden) en die kent geen vermindering van de verlofuren naar rato van het arbeidspercentage.
Zoals hiervoor is overwogen, volgt een vermindering naar rato ook niet uit het convenant.
heeft verder geen (steekhoudende) argumenten aangedragen waaruit voortvloeit dat in weerwil hiervan hij toch gerechtvaardigd op een pro rato aanpassing mocht vertrouwen.
Enkel de omstandigheid dat die pro rato aanpassing gold onder de cao MMV is, zoals ligt besloten in wat hiervoor is overwogen, daarvoor onvoldoende.
4.1
[appellant] heeft betoogd dat Arriva een ongeoorloofd onderscheid maakt tussen werknemers naar leeftijd en arbeidsomvang. Door de toepassing van de cao OV op zijn verlofuren in zijn parttime dienstverband, is zijn situatie ten opzichte van zijn collega’s ex-cao-MMV met een fulltime dienstverband van 36 uur per week verslechterd; bij hen worden de verlofuren niet berekend door een breuk met als noemer 40. Ook wordt hij benadeeld ten opzichte van zijn collega’s cao OV 60+. Indertijd heeft hij net als zijn andere collega’s ex-cao-MMV ATV-dagen ingeruild voor een 36-urige werkweek als fulltime dienstverband. Door de toepassing van de cao OV krijgt hij nu echter net zoveel vakantie-uren als zijn collega’s cao OV 60+, terwijl die geen ATV-dagen hebben ingeleverd en nog wel ATV-dagen opbouwen, aldus [appellant] .
4.11
Arriva heeft betwist dat van een ongeoorloofd onderscheid sprake is. Zij heeft in dat verband, samengevat en naar het hof begrijpt, het volgende aangevoerd.
4.11.1
Voor het vakantieverlof geldt, dat op zichzelf is juist dat [appellant] door de toepasselijkheid van de cao OV minder vakantieverlof heeft nadat hij parttime is gaan werken (5,8 weken in plaats van 6,44 weken).
Van een onderscheid ten opzichte van andere medewerkers ex-cao-MMV is daarmee echter nog geen sprake: ook voor hen geldt dat de cao OV van toepassing is bij een parttime dienstverband.
Evenmin is sprake van een benadeling van [appellant] in vakantieverlof ten opzichte van medewerkers cao OV 60+ (de leeftijdscategorie van [appellant] ) met een fulltime dienstverband van 36 uur per week, die parttime zijn gaan werken.
Zowel een medewerker ex-cao-MMV 60+, als een medewerker cao OV 60+ hebben 232 verlofuren bij een fulltime dienstverband van 36 uur. Dat komt voor beiden neer op 6,44 vakantieweken per jaar (232:36). Zowel een parttime medewerker ex-cao-MMV 60+ als een parttime medewerker cao OV 60+ met een dienstverband van 30 uur per week hebben 174 verlofuren per jaar (30/40 x 232), wat voor beiden neerkomt op 5,8 vakantieweken per jaar (174:30).
4.11.2
[appellant] wordt ook niet benadeeld ten opzichte van medewerkers cao OV doordat hij geen ATV-dagen opbouwt. Dat geldt zowel in de situatie van het fulltime als van het parttime dienstverband.
Een fulltime medewerker ex-cao-MMV 60+ heeft bij een dienstverband van 36 uur per week, naast zijn vakantiedagen 130 roostervrije dagen per jaar. Uitgaande van diensten van
8 uur bij een 36-urige werkweek, draait een medewerker ex-cao-MMV namelijk 9 diensten per veertien dagen. Dat betekent 5 roostervrije dagen per veertien dagen.
Een fulltime medewerker cao OV 60+ bouwt naast zijn vakantiedagen eveneens 130 roostervrije dagen op. Bij een fulltime dienstverband van 36 uur per week en diensten van
8 uur per dag wordt hij 5 dagen per week ingeroosterd (40 uur per week), waarmee hij
2 roostervrije dagen per week opbouwt (104 dagen per jaar). Daarnaast bouwt hij 12 hele dagen en 10 halve dagen reguliere ATV op, op basis van een regulier fulltime dienstverband van 37,38 uur per week (17 dagen per jaar). Om aan het fulltime dienstverband van 36 uur per week te komen, heeft hij, op grond van artikel 20 van de cao OV, ook nog 18 halve ATV-dagen (9 dagen).
Een parttime medewerker ex-cao-MMV 60+ met een dienstverband van 30 uur per week (zoals [appellant] ) heeft bij een reguliere dienst van 7,5 uur per dag, 3 roostervrije dagen per week.
Een parttime medewerker cao OV 60+ die zijn ATV-dagen volledig heeft verkocht en dus geen ATV opbouwt -de situatie die vergelijkbaar is met die van [appellant] -, heeft bij een dienstverband van 30 uur per week en een reguliere dienst van 7,5 uur, eveneens
3 roostervrije dagen per week.
4.11.3
Er is dus geen verschil in vakantieverlof en het aantal roostervrije dagen. In een concrete situatie kunnen overigens nog wel verschillen in verlof ontstaan, maar dat houdt dan verband met verschillen in de wijze waarop een medewerker invulling geeft aan de mogelijkheden die het concept “werken naar wens” biedt.
4.12
[appellant] heeft deze door Arriva aangedragen stellingen niet (voldoende) weerlegd. Hij heeft nog wel aangevoerd dat een medewerker cao OV 60+ in werkelijkheid zijn ATV dagen niet allemaal kan verkopen, omdat volgens de cao OV een medewerker 50+ maar maximaal 17 ATV-dagen kan verkopen, zodat in werkelijkheid de parttime medewerker cao OV 60+ nog wel ATV-dagen opbouwt.
Die stelling gaat er echter aan voorbij dat die medewerker om ATV op te kunnen bouwen, bij een parttime dienstverband van 30 uur naar evenredigheid meer dan 30 uur per week dient te werken, om zijn ATV-dagen op te kunnen bouwen.
4.13
Het hof houdt de stellingen derhalve voor juist. Daaruit volgt dat de stelling van [appellant] dat Arriva ten nadele van hem een ongeoorloofd onderscheid zou maken naar leeftijd en arbeidsomvang door bij een parttime dienstverband (van 30 uur per week) zijn verlofuren vast te stellen overeenkomstig de cao OV, dient te worden verworpen.
Hooguit komt uit de stellingen van Arriva naar voren dat [appellant] als fulltime medewerker 50+ een voordeel had doordat ingevolge de cao OV een dienstverband van 36 uur per week wordt beschouwd als een fulltime dienstverband, ook voor het verlof. Dat voordeel is komen te vervallen, toen [appellant] parttime is gaan werken. Daarmee doet zich echter nog niet de situatie voor dat [appellant] is benadeeld ten opzichte van andere medewerkers ex-cao-MMV, voor wie een fulltime baan van 36 uur per week geldt. Ook voor die medewerkers geldt dat als zij parttime gaan werken hun verlofuren worden berekend door een breuk met als noemer het getal 40. Evenmin is hij benadeeld ten opzichte van medewerkers cao OV 60+; hij heeft niet minder verlofuren en roostervrije dagen dan die medewerkers.
4.14
Voor het geval [appellant] heeft beoogd aan te voeren dat hij bij overgang van een fulltime naar een parttime dienstverband een verworven arbeidsvoorwaarde heeft verloren, geldt dat ook die stelling faalt: de verlofaanspraak die hij had bij het fulltime dienstverband
vloeide voort uit de arbeidsovereenkomst (i.e. de cao OV). Van een buitencontractuele (aanvullende) arbeidsvoorwaarde was dus geen sprake.
4.15
Voor de goede orde wordt nog opgemerkt dat partijen in hun akten na comparitie nog overzichten hebben overgelegd van het (uur)salaris dat voor de verschillende soorten medewerkers geldt, te weten fulltime ex-cao-MMV 60+, fulltime cao OV 60+, parttime ex-cao-MMV 60+ en parttime cao OV 60+. Die overzichten verschillen enigszins van elkaar.
Wat daar verder van is: uit die overzichten blijkt niet dat sprake zou zijn van een benadeling van [appellant] in loonaanspraken door zijn parttime dienstverband. Overigens leidt het hof uit de stellingen van [appellant] ook niet af dat hij zich daar op heeft beroepen.

5.De slotsom

5.1
De hiervoor onder 4.2 geformuleerde kernvraag - kan [appellant] aanspraak maken op afwijking van de berekening van zijn verlofuren overeenkomstig de cao OV - dient ontkennend te worden beantwoord. De grieven falen en het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
5.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Arriva zullen worden vastgesteld op € 718,- aan griffierecht en € 2.277,- voor salaris advocaat (3 punten volgens tarief I).

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Leeuwarden van 21 juni 2016;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Arriva vastgesteld op € 718,- voor verschotten en op € 2.277,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. O.E. Mulder, mr. W.F. Boele en mr. M. Willemse en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
30 april 2019.