ECLI:NL:GHARL:2019:3713

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 april 2019
Publicatiedatum
29 april 2019
Zaaknummer
200.255.016/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van een kwetsbaar jong kind met medische problematiek en de rol van de grootmoeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een zeer kwetsbaar jong kind, geboren in 2017, met ernstige medische problematiek. De moeder van het kind, die het gezag uitoefent, heeft in hoger beroep vier grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 23 november 2018, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing werd verlengd. De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder en de grootmoeder (oma) niet meewerken aan de vereiste netwerkscreening, die noodzakelijk is om te beoordelen of het kind bij de grootmoeder kan worden geplaatst. De raad voor de kinderbescherming heeft geconcludeerd dat de uithuisplaatsing in het belang van het kind noodzakelijk is, en dat er een goede samenwerking tussen de opvoeder(s) en hulpverleners cruciaal is, gezien de complexe zorgbehoeften van het kind. Het hof heeft geoordeeld dat de gronden voor uithuisplaatsing aanwezig zijn en dat de GI niet kan worden verplicht om het kind bij de grootmoeder te plaatsen zonder een netwerkscreening.

De moeder heeft tijdens de zitting aangegeven dat zij samen met de grootmoeder de zorg voor het kind wil dragen, maar het hof heeft vastgesteld dat zij niet in staat is om dit zelfstandig te doen. De moeder heeft een psychiatrisch verleden en een laag intelligentieniveau, wat haar opvoedingscapaciteiten beïnvloedt. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van het kind voorop staat. Het hof heeft de moeder en grootmoeder aangespoord om samen te werken met de GI om de kans op plaatsing van het kind bij de grootmoeder te vergroten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.255.016/01
(zaaknummer rechtbank C/18/186388 / JE RK 18-582)
beschikking van 25 april 2019
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. Mulder te Groningen,
en
de raad voor de kinderbescherming,
regio Noord Nederland, locatie Groningen,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 23 november 2018. Hoewel deze beschikking is uitgesproken onder zaaknummer C/18/186388 / JE RK 18-580, heeft de rechtbank bij brief van 7 maart 2019 aan het hof bericht dat dit zaaknummer onjuist is en dat het juiste zaaknummer C/18/186388 / JE RK 18-582 is.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 22 februari 2019;
- het verweerschrift van de GI met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Mulder van 4 maart 2019 met productie(s);
- een brief van 7 maart 2019 van de rechtbank met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Mulder van 19 maart 2019 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 27 maart 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en namens de raad de heer [B] . Namens de GI waren mevrouw [C] (gezinsvoogd) en mevrouw [D] (stagiaire) aanwezig. Tevens is [E] , mentor van de moeder (hierna: oma), verschenen. Ook was mevrouw [F] , stagiaire van mr. Mulder, aanwezig.
2.3
Ter mondelinge behandeling heeft de raad met toestemming van het hof overgelegd de beschikking van de rechtbank van 22 maart 2019 inzake de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing over de periode vanaf 9 april 2019.

3.De feiten

3.1
De moeder oefent het gezag uit over de minderjarige [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2017.
3.2
Bij beschikking van 13 augustus 2018 heeft de kinderrechter [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 13 november 2018 en is een (spoed)machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een 24-uurs voorziening en aansluitend in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van vier weken, te weten tot 10 september 2018. De beslissing met betrekking tot de uithuisplaatsing is voor het overige aangehouden.
3.3
Bij beschikking van 23 augustus 2018 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 13 november 2018. Het meer of anders verzochte is afgewezen. De beslissing op het verzoek van de raad met betrekking tot de (definitieve) ondertoezichtstelling van [de minderjarige] is aangehouden.
3.4
Bij brief met productie(s) van 24 oktober 2018, ingekomen bij de griffie van de rechtbank op 26 oktober 2018, heeft de raad verzocht [de minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van twaalf maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.5
Bij beschikking van 9 november 2018 heeft de kinderrechter - met instemming van partijen - [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 9 november 2018 tot 27 november 2018 en een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot uiterlijk 27 november 2018.
3.6
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 9 november 2019 en is de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 9 april 2019. De beslissing over de langer verzochte duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] is aangehouden.
3.7
[de minderjarige] is vanaf zijn geboorte tot eind januari 2018 in het [a-ziekenhuis] opgenomen geweest. Vervolgens heeft [de minderjarige] tot 18 juli 2018 in het [b-ziekenhuis] gelegen. Van 18 juli 2018 tot 29 augustus 2018 verbleef [de minderjarige] weer in het [a-ziekenhuis] .
3.8
[de minderjarige] verbleef van 29 augustus 2018 tot 10 september 2018 in een pleeggezin. [de minderjarige] is vanwege medische complicaties op 10 september 2018 opnieuw opgenomen in het [b-ziekenhuis] en heeft daar tot 20 december 2018 gelegen.
3.9
Op 20 december 2018 is [de minderjarige] in een medisch onderlegd crisispleeggezin geplaatst in de buurt van de moeder en oma.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 23 november 2018. Deze grieven zien op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] . De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing betreft en (naar het hof begrijpt) in zoverre opnieuw beslissende het inleidend verzoek daartoe af te wijzen.
4.2
De raad voert mondeling verweer.
4.3
De GI verzoekt het door de moeder ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof stelt voorop dat aan het hof ter beoordeling voorligt de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] over de periode van 27 november 2018 tot 9 april 2019. Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat, anders dan de moeder aanvoert, de gronden voor uithuisplaatsing van [de minderjarige] over die periode aanwezig waren.
5.2
[de minderjarige] is zeer kwetsbaar doordat hij is geboren met een aandoening aan zijn slokdarm en luchtpijp. Zijn medische toestand is ernstig en complex. [de minderjarige] heeft het grootste deel van zijn leven in het ziekenhuis gelegen en is verschillende keren geopereerd. Met name in zijn eerste levensjaren is het noodzakelijk dat hij zeer intensieve medische zorg krijgt. Verwacht wordt dat ook daarna intensieve zorg langdurig nodig zal blijven. Vanwege de complexe zorg zijn er verschillende hulpverleners en instanties bij [de minderjarige] betrokken, waaronder een fysiotherapeut, ergotherapeut, logopedist, diëtist, het [b-ziekenhuis] , het [c-ziekenhuis] en - in verband met aangepaste producten - de gemeente. Door zijn medische problematiek heeft [de minderjarige] een opvoedingsomgeving nodig waarin de vereiste intensieve zorg is gewaarborgd. Daarvoor is een goede samenwerking tussen zijn opvoeder(s) en alle hulpverleners die bij hem betrokken zijn cruciaal.
5.3
De raad heeft in zijn rapport van 23 oktober 2018 geconcludeerd dat een uithuisplaatsing in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is, en wel bij voorkeur bij oma of anders in een pleeggezin. De raad is van mening dat de moeder niet in staat is zelfstandig de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] op zich te nemen. Om [de minderjarige] eventueel bij oma te kunnen plaatsen heeft de raad - net als de GI - als voorwaarde gesteld dat er een netwerkscreening bij oma plaatsvindt. Uit de stukken blijkt dat de GI al vanaf augustus 2018 hierop heeft ingezet, maar dat oma hieraan tot nu toe niet heeft willen meewerken. Ter zitting is dit beeld bevestigd. Ook verloopt het contact tussen de GI en de moeder niet goed. Er is geen samenwerking tussen de GI enerzijds en de moeder en oma anderzijds tot stand gekomen. Dit is zeer zorgelijk, omdat samenwerking van de moeder en oma met de hulpverlenende instanties juist zo belangrijk is voor [de minderjarige] .
5.4
Net als de rechtbank, de raad en de GI is het hof van oordeel dat er een netwerkscreening bij oma moet worden uitgevoerd om te kunnen beoordelen of [de minderjarige] bij oma kan worden geplaatst. Het hof is van oordeel dat van de GI niet kan worden verlangd om [de minderjarige] bij oma te plaatsen zonder een onderzoek naar haar capaciteiten. Vanwege de ondertoezichtstelling heeft de GI de verantwoordelijkheid voor [de minderjarige] en niet valt in te zien waarom de GI - anders dan gebruikelijk bij pleegzorgplaatsingen - een netwerkscreening achterwege zou kunnen laten. Dit geldt te meer omdat [de minderjarige] door zijn medische toestand zeer kwetsbaar is. Juist voor hem is het van levensbelang dat er een goede en intensieve samenwerking is met alle hulpverleners die bij [de minderjarige] zijn betrokken.
5.5
Tijdens de zitting heeft de moeder aangevoerd dat zij verzoekt om [de minderjarige] bij haar - als primaire opvoeder - te plaatsen, zodat zij zelf kan bepalen hoe de zorg en hulp vanuit haar netwerk wordt ingekleed. De moeder heeft aangegeven dat de raad ten onrechte in zijn rapport van 23 oktober 2018 heeft geconcludeerd dat zij zelf vindt dat zij [de minderjarige] niet zelfstandig kan verzorgen en opvoeden. Het hof volgt de moeder daarin niet. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting heeft het hof geen aanleiding te twijfelen aan wat de raad in zijn rapport op dit punt heeft verwoord. Naar het oordeel van het hof zijn de bevindingen van de raad naar voren gekomen na gedegen onderzoek van de raad. Ook op andere punten is niet gebleken dat het raadsonderzoek ondeugdelijk of onzorgvuldig tot stand is gekomen, zoals de moeder heeft aangevoerd.
5.6
Bovendien heeft de moeder ook tijdens de zitting bij het hof steeds aangegeven dat zij samen met oma de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] op zich wil nemen, omdat zij dat alleen niet kan. Uit de stukken blijkt dat de moeder [de minderjarige] niet alleen kan opvoeden vanwege onder meer haar psychiatrisch verleden, haar laag tot beneden gemiddeld intelligentieniveau en de diagnoses ADHD en (lichte) Autisme Spectrum Stoornis. Ook zijn er aanwijzingen voor cognitieve stoornissen.
5.7
Het is aan de moeder en oma om in het belang van [de minderjarige] zo snel mogelijk de samenwerking met de GI aan te gaan. Er is alleen een kans op plaatsing van [de minderjarige] bij oma als er een netwerkscreening bij oma plaatsvindt. Als oma hieraan niet wil meewerken, is plaatsing van [de minderjarige] in een perspectiefbiedend pleeggezin het enige alternatief, zoals de GI tijdens de zitting terecht heeft aangegeven.
5.8
[de minderjarige] verblijft nu sinds 20 december 2018 tijdelijk in een crisispleeggezin en is zich aan het hechten. Omdat [de minderjarige] nog zo jong is, is het van belang dat er nu zo snel mogelijk duidelijkheid komt over zijn perspectief. De moeder en oma moeten daarom nu alles op alles zetten om hun kans op plaatsing van [de minderjarige] bij oma mogelijk te maken.
5.9
Zoals het hof ter zitting ook uitdrukkelijk aan de moeder en oma heeft meegegeven, is het in het belang van [de minderjarige] dat zij meewerken aan de voorwaarden die de GI heeft gesteld. Het is aan de moeder en oma om hun eigen voorwaarden voor een netwerkplaatsing en hun angsten (voor wat betreft een screening) te laten vallen om zo (een eventuele) plaatsing van [de minderjarige] bij oma mogelijk te kunnen maken.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 23 november 2018 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, J.D.S.L. Bosch en J.G. Knot, bijgestaan door mr. I.M. Klaver als griffier, en is op 25 april 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.