ECLI:NL:GHARL:2019:3704

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 april 2019
Publicatiedatum
29 april 2019
Zaaknummer
21-002271-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de veroordeling voor mishandeling met gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1974 en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, was eerder veroordeeld voor mishandeling. Het hof heeft de verdachte opnieuw veroordeeld voor mishandeling, gepleegd op 25 augustus 2015, waarbij hij een onbekende man met kracht in het gezicht heeft geslagen. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd, omdat deze niet voldeed aan de wettelijke eisen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor materiële en immateriële schade, gedeeltelijk toegewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de benadeelde partij recht heeft op een schadevergoeding van € 375,-, bestaande uit € 75,- voor materiële schade en € 300,- voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het delict. Het hof heeft de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, wat betekent dat zij deze vordering alleen bij de burgerlijke rechter kan indienen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de voorzitter en twee raadsheren aanwezig waren.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002271-17
Uitspraak d.d.: 29 april 2019
Tegenspraak
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van
24 april 2017 met het parketnummer 18-174572-15, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 16 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof het vonnis van de politierechter zal vernietigen, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken en de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij geheel zal toewijzen.
Het gerechtshof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens de verdachte door zijn raadsman, mr. R.A.E. Bunge, ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met aftrek van de periode die is doorgebracht in voorarrest, en is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Het gerechtshof zal dat vonnis vernietigen omdat het vonnis niet voldoet aan de wettelijke eis dat de aantekening mondeling vonnis dient te worden aangetekend in het proces-verbaal van zitting, als bedoeld in artikel 378 van het Wetboek van Strafvordering,
inclusiefverplicht voorgeschreven vermeldingen (strafbaarheid van het feit en strafbaarheid van de verdachte). Aldus leent dat vonnis zich niet voor bevestiging. Het gerechtshof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 augustus 2015 te [plaats] [benadeelde] heeft mishandeld door de [benadeelde] met kracht in het gezicht te slaan/stompen.

Bewezenverklaring

Op grond van wettige bewijsmiddelen acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het aan hem ten laste gelegde delict heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 augustus 2015 te [plaats] [benadeelde] heeft mishandeld door de [benadeelde] met kracht in het gezicht te slaan.
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat zij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde delict en de omstandigheden waaronder dit delict is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van de bewezen verklaarde delicten heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op het volgende.
De verdachte heeft zich op straat schuldig gemaakt aan mishandeling van een hem onbekende man. Hij heeft hiermee een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de gedupeerde en heeft hem pijn gedaan.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het gerechtshof voorts acht geslagen op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ter zake van het delict mishandeling zijn door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) oriëntatiepunten voor straftoemeting opgesteld. Bij een eenvoudige mishandeling in de vorm van een droge klap zonder enig letsel tot gevolg - en daarvan is in dit geval sprake - wordt als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,- genoemd.
Uit het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 maart
2019 blijkt dat hij eerder meerdere keren is veroordeeld ter zake van mishandeling, dat hij daarnaast is veroordeeld ter zake van het plegen van andersoortige strafbare feiten en dat die veroordelingen onherroepelijk zijn.
Gelet op deze veelvuldige recidive is het gerechtshof van oordeel dat geen richting kan worden verkregen van de oriëntatiepunten. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is alles afwegende thans aangewezen nu vele eerdere bestraffingen ook in andere strafsoorten en -modaliteiten verdachte niet hebben weerhouden van het opnieuw plegen van strafbare feiten.
Het gerechtshof heeft daarnaast rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken. Verdachte woont inmiddels in Frankrijk nadat hij Nederland is uitgezet.
Gelet op het bovenstaande en uit een oogpunt van normhandhaving, vergelding en generale en speciale preventie acht het gerechtshof de straf die de politierechter heeft opgelegd passend en geboden. Het gerechtshof zal daarom opleggen een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met aftrek van de periode die is doorgebracht in voorarrest.
De raadsman van de verdachte heeft in het kader van het door hem gevoerde strafmaatverweer geen zodanig bijzondere of relevante feiten of omstandigheden aangevoerd dat het gerechtshof strafmatiging aangewezen acht. Ook overigens is het gerechtshof niet gebleken van dergelijke feiten of omstandigheden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van materiële schade ten bedrage van € 100,- en van immateriële schade ten bedrage van € 300,-. Daarnaast is de wettelijke rente gevorderd. De vordering is bij het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht gedeeltelijk toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich binnen de grenzen van de eerste vordering opnieuw gevoegd in de strafzaak in hoger beroep. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding voort in de strafzaak in hoger beroep.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het gerechtshof op basis van de inhoud van de stukken, waaronder een overzicht van de verzekeraar en een bericht waarin de KNO arts de diagnose stelt, voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van
€ 375,-, waarvan € 300,- ter zake van immateriële schade.
Het gerechtshof acht ondanks dat een concrete nota ontbreekt en het deze kosten niet concreet kan vaststellen, aannemelijk dat ter zake het consult aan de KNO arts in ieder geval
€ 75,- aan kosten zijn gemaakt. Voor het overige zal het gerechtshof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren met betrekking tot deze kostenpost. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 augustus 2015 tot aan de dag van algehele voldoening.
Voor het overige is het gerechtshof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Gelet hierop dient de verdachte, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de hierboven genoemde benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed zal het gerechtshof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 375,00 (driehonderdvijfenzeventig euro) bestaande uit € 75,00 (vijfenzeventig euro) materiële schade en € 300,00 (driehonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 375,00 (driehonderdvijfenzeventig euro) bestaande uit € 75,00 (vijfenzeventig euro) materiële schade en € 300,00 (driehonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 25 augustus 2015.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. K. Lahuis en mr. K. Lindenberg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 29 april 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Lindenberg is buiten staat deze beslissing te ondertekenen.