ECLI:NL:GHARL:2019:3691

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 april 2019
Publicatiedatum
26 april 2019
Zaaknummer
200.242.510
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezamenlijk gezag en identiteitsproblemen van een kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot gezamenlijk gezag over een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had grieven ingediend tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Overijssel, waarin de vader samen met haar met het ouderlijk gezag over hun kind was belast. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de moeder en vader in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De Raad voor de Kinderbescherming was niet aanwezig, maar de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Overijssel was vertegenwoordigd.

De feiten van de zaak tonen aan dat de ouders van het kind, dat in een problematische situatie verkeert, niet in staat zijn om gezamenlijk beslissingen te nemen over het kind. Er zijn communicatieproblemen en conflicten tussen de ouders, wat leidt tot een onaanvaardbaar risico dat het kind klem of verloren dreigt te raken. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders niet adequaat kunnen overleggen over belangrijke zaken, zoals de schoolkeuze en de naamgeving van het kind. Dit heeft geleid tot identiteitsproblemen voor het kind, wat het hof als zorgelijk beschouwt.

Uiteindelijk heeft het hof besloten dat het in het belang van het kind noodzakelijk is dat de moeder het eenhoofdig gezag uitoefent. De eerdere beschikking van de rechtbank is vernietigd en het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag is afgewezen. Het hof heeft hiermee de grieven van de moeder gegrond verklaard en de beslissing genomen in het belang van het kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.242.510
(zaaknummer rechtbank Overijssel 204471)
beschikking van 25 april 2019
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.C. Sneper te Rotterdam,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ), thans verblijvende in Nederland,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.J. Stobbe te Utrecht.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Zwolle,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 11 oktober 2017 en 10 april 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, ingekomen op 10 juli 2018;
  • het verweerschrift, ingekomen op 23 november 2018, en
  • een journaalbericht van mr. Sneper van 1 oktober 2018 met producties 10 en 11.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 7 maart 2019 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat en door I. Teerink, tolk in de Franse taal. De raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is met kennisgeving vooraf niet verschenen. Namens de GI is [vertegenwoordiger GI] verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie tussen de ouders is op [geboortedatum] te [geboorteplaats] geboren [naam kind] , verder: [naam kind] . De vader heeft [naam kind] erkend.
3.2
De vader, de moeder en [naam kind] hebben de [nationaliteit] .
3.3
Bij beschikking van 4 november 2016 heeft de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, [naam kind] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 18 november 2016. Na verlengingen van de voorlopige ondertoezichtstelling bij beschikkingen van 16 november 2016 en 2 februari 2017, is vervolgens bij beschikking van 15 februari 2017 [naam kind] onder toezicht gesteld van de GI tot 15 augustus 2017.
De ondertoezichtstelling is steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 30 januari 2019 tot 15 februari 2020.
3.4
Bij beschikking van 6 juli 2017 heeft de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [naam kind] in een voorziening voor pleegzorg tot 15 augustus 2017. De machtiging is steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van 11 oktober 2017 tot uiterlijk 15 februari 2018.
3.5
[naam kind] heeft tijdelijk in een pleeggezin gewoond. Hij woont inmiddels weer bij de moeder. Daar woont ook [naam kind 2] , de minderjarige zoon van de moeder uit een andere relatie.
3.6
Bij de – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 11 oktober 2017 heeft de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, bepaald dat de omgang tussen de vader en [naam kind] en de eventuele uitbreiding daarvan in het kader van de ondertoezichtstelling onder regie van de GI zal plaatsvinden. Daarnaast heeft de kinderrechter iedere verdere beslissing aangehouden en de raad verzocht een onderzoek in te stellen en de rechtbank te rapporteren en te adviseren over de meest wenselijke gezagsvoorziening.
3.7
De raad heeft het verzochte raadsonderzoek uitgevoerd en gerapporteerd en geadviseerd bij raadsrapport van 4 januari 2018.
3.8
Bij de – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 10 april 2018 heeft de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, de vader samen met de moeder met het ouderlijk gezag over [naam kind] belast met ingang van de datum van die beschikking.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 10 april 2018 (verder: de bestreden beschikking). Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen. De moeder verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de bestreden beschikking te vernietigen, waardoor de moeder alleen met het gezag over [naam kind] belast blijft;
II. dan wel een beslissing te nemen zoals het hof in goede justitie en in het belang van [naam kind] acht.
4.2
De vader voert verweer en hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en het hoger beroep van de moeder af te wijzen, dan wel de moeder in haar verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter beoordeling ligt voor het verzoek van de vader om hem gezamenlijk met de moeder te belasten met het gezag over [naam kind] (op grond van artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Dit verzoek wordt op grond van artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen, indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of
afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Het hof is van oordeel dat als uitgangspunt dient te gelden dat het in het algemeen in het belang van het kind is dat beide ouders het gezag over het kind uitoefenen. Gezamenlijk gezag vereist echter wel dat de ouders in staat zijn beslissingen van enig belang over het kind gezamenlijk te nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen.
5.3
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat de situatie van de ouders anders is dan de situatie die de raad in het raadsrapport én de kinderrechter in de bestreden beschikking tot uitgangspunt hebben genomen. De ouders wonen niet samen. De vader woont in [naam land] en hij heeft omgang met [naam kind] gedurende een weekend per maand op een vakantiepark in Nederland. De afgelopen maanden zijn (opnieuw) communicatieproblemen tussen de ouders ontstaan.
De GI heeft naar voren gebracht dat geen constructief overleg tussen de ouders plaatsvindt, dat er tussen de ouders over en weer veel strijd is en dat er regelmatig sprake is van escalaties tussen hen. De ouders kunnen onder andere niet adequaat overleggen over de invulling en uitvoering van de omgangsregeling. De GI heeft vanwege de bestaande problematiek in december 2018 een schriftelijke aanwijzing gegeven, waarin staat dat de vader niet bij de moeder in de woning mag komen, zodat strijd tussen de ouders in die woning wordt voorkomen en die woning een veilige plek is voor [naam kind] . In die aanwijzing is een omgangsregeling voor een periode van een half jaar vastgelegd.
Ook over gezagsbeslissingen met betrekking tot de schoolkeuze van [naam kind] en de aanvraag van een legitimatiebewijs hebben de ouders geen afspraken kunnen maken. De GI heeft verklaard dat de moeder de schoolkeuze voor [naam kind] heeft gemaakt en dat de vader daartegen passief verweer heeft gevoerd door het aanmeldingsformulier niet mede te tekenen. Beide ouders willen dat voor [naam kind] een paspoort wordt aangevraagd, maar het lukt hen niet om dit voornemen samen uit te voeren.
5.4
Verder is het hof gebleken dat de ouders van mening verschillen over gezagskwesties die samenhangen met de identiteit van [naam kind] . Met betrekking tot de achternaam van [naam kind] heeft de moeder onweersproken gesteld dat de vader zonder haar instemming de achternaam van [naam kind] wilde wijzigen. De ouders zijn het ook niet (meer) eens over de roepnaam van [naam kind] . De moeder gebruikt als roepnaam ‘ [naam kind] ’. Volgens de moeder is dit de roepnaam die altijd thuis en door familie, vrienden en school is gebruikt. De moeder stelt dat de vader te kennen heeft gegeven dat hij niet meer wil dat [naam kind] met die naam wordt aangesproken en dat de vader dit ook bij de school heeft doorgegeven. De vader geeft op zijn beurt aan, dat de volledige naam van zijn zoon ‘ [naam kind] ’ is, dat hij de naam ‘ [naam kind] ’ voor zijn zoon gebruikt en dat hij het ook prima vindt als mensen zijn zoon [naam kind] noemen.
Het hof acht het zorgelijk dat de vader voor [naam kind] een andere roepnaam is gaan gebruiken. Dit kan leiden tot identiteitsproblemen voor [naam kind] . [naam kind] ondervindt hiervan nu al last. Dit blijkt uit het door de GI tijdens de mondelinge behandeling gegeven voorbeeld van een situatie op de peuterspeelzaal, waarbij de jeugdbeschermer aanwezig was. Aan [naam kind] werd op de peuterspeelzaal gevraagd welke naam onder zijn werkje stond. Voordat [naam kind] antwoordde keek hij eerst naar zijn moeder of hij zijn naam wel mocht zeggen.
5.5
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de communicatieproblemen tussen de ouders en de houding van de vader, die [naam kind] in identiteitsproblemen brengt, van dien aard zijn dat er bij gezamenlijk gezag een onaanvaardbaar risico bestaat dat [naam kind] klem of verloren dreigt te raken tussen hen. Het hof verwacht, anders dan de vader aanvoert, niet dat in de (communicatie)problemen tussen de ouders binnen afzienbare tijd zodanige verbetering zal komen dat de ouders het ouderlijk gezag wel gezamenlijk kunnen uitoefenen. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de hulpverlening door de GI aan de ouders in hun onderlinge communicatie nog steeds nodig is en de ouders (ook) afgelopen periode niet in staat zijn gebleken om in onderling overleg gezagsbeslissingen te nemen over [naam kind] .
5.6
Het hof acht het in het belang van [naam kind] noodzakelijk dat de moeder bij de huidige stand van zaken het eenhoofdig gezag over [naam kind] zal uitoefenen. Het hof zal derhalve de bestreden beschikking vernietigen en het inleidende verzoek van de vader om te bepalen dat de ouders met het gezamenlijk gezag over [naam kind] belast worden, alsnog afwijzen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen slagen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 10 april 2018 en opnieuw beschikkende:
wijst alsnog af het inleidende verzoek van de vader om te bepalen dat de ouders met het gezamenlijk gezag over de minderjarige [naam kind] , geboren op [geboortedatum] , worden belast.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, A. Smeeïng-van Hees en M.S. van Gaalen, bijgestaan door mr. S.M.M. van Dalen als griffier, en is op 25 april 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.