ECLI:NL:GHARL:2019:3668

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 april 2019
Publicatiedatum
26 april 2019
Zaaknummer
21-006980-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis rechtbank Midden-Nederland met betrekking tot deelname aan een criminele organisatie en strafoplegging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 22 december 2016. De verdachte, geboren in 1953 en wonende te [woonplaats], was eerder vrijgesproken van twee tenlastegelegde feiten, maar werd wel veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met het plegen van misdrijven onder de Opiumwet. De rechtbank had hem een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, maar het hof bevestigde de vrijspraak voor de eerste twee feiten en vernietigde de straf van de rechtbank, waarbij het hof tot een andere beslissing kwam over de strafoplegging.

Het hof oordeelde dat de verdachte een essentiële rol had gespeeld in de criminele organisatie door zijn bedrijf en bankrekening ter beschikking te stellen, wat de organisatie in staat stelde om strafbare feiten te plegen. Het hof nam in overweging dat de verdachte niet zelf betrokken was bij de uitvoering van drugstransporten, maar wel een belangrijke schakel vormde. De strafoplegging werd aangepast naar 224 dagen gevangenisstraf, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 180 uur. Het hof constateerde ook een schending van het recht op een berechting binnen een redelijke termijn, maar besloot dat dit geen gevolgen had voor de strafoplegging.

De beslissing van het hof houdt rekening met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte binnen de organisatie, en zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder zijn gezondheid. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank voor het overige, met inachtneming van de nieuwe strafoplegging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006980-16
Uitspraak d.d.: 24 april 2019
TEGENSPRAAK
Promis

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 22 december 2016 met parketnummer 16-707628-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1953] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 12 maart 2019 en 10 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J.C. Reisinger, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 22 december 2016, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde en hem veroordeeld ter zake van het onder 3 tenlastegelegde (Deelname aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vijfde lid, van de Opiumwet) tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Verdachte heeft bij akte beperkt hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, in die zin dat het hoger beroep zich slechts richt tegen de bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste wijze en op goede gronden heeft beslist en zal daarom het vonnis - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - bevestigen, behalve voor zover het betreft de door de rechtbank opgelegde straf. Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.
In aanvulling op het vonnis van de rechtbank overweegt het hof nog het volgende.

Aanvullende overweging

De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat verdachte van het onder 3 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, nu niet blijkt van een actieve ondersteuning van de criminele organisatie door verdachte in de tenlastegelegde periode.
Het hof verwerpt dit verweer. Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze in het vonnis van de rechtbank zijn uitgeschreven, leidt het hof af dat verdachte (ook in de tenlastegelegde periode) zijn persoonlijke naam, zijn bedrijf [bedrijf] , het bankrekeningnummer van dit bedrijf en de daarbij behorende betaalpas ter beschikking heeft gesteld aan de criminele organisatie, in ruil voor een maandelijkse vergoeding van
€ 1.500,-. Verdachte heeft meegewerkt aan het in stand houden van zijn onderneming, waardoor de criminele organisatie strafbare feiten kon (blijven) plegen. Verdachte en zijn onderneming waren daarbij een essentiële schakel, nu zonder zijn bedrijf de strafbare feiten niet uitvoerbaar waren. Het hof is van oordeel dat hierbij sprake is geweest van een voortdurend handelen dat zich mede uitstrekt over de tenlastegelegde periode.

Verwijzingen in het vonnis van de rechtbank

Door de rechtbank is in voetnoten verwezen naar de gebezigde bewijsmiddelen. In aanvulling hierop overweegt het hof het volgende:
  • in voetnoot 2 dient ook pagina 10 te worden aangehaald;
  • in voetnoot 11 dient ook pagina 3243 te worden aangehaald;
  • in voetnoot 21 dient ook pagina 3244 te worden aangehaald;
  • in voetnoot 55 dient ook pagina 29 te worden aangehaald;
  • in voetnoot 68 dient te worden verwezen naar pagina 425 in plaats van pagina 426;
  • in voetnoot 76 dient ook pagina 465 te worden aangehaald;
  • in voetnoot 81 dient ook pagina 480 te worden aangehaald;
  • in voetnoot 88 dient ook pagina 511 te worden aangehaald;
  • in voetnoot 130 dient ook pagina 3030 te worden aangehaald;
  • in voetnoot 134 dienen ook de pagina’s 711 en 712 te worden aangehaald;
  • in voetnoot 142 dient ook pagina 60 te worden aangehaald;
  • in voetnoot 178 dient te worden verwezen naar pagina 829-830 in plaats van pagina 929-830 en dient ook te worden verwezen naar pagina 790;
  • in voetnoot 204 dient ook te worden verwezen naar pagina 1828;
  • in voetnoot 210 dient ook te worden verwezen naar de pagina’s 4312 en 4314;
  • in voetnoot 221 dient ook te worden verwezen naar pagina 1415;
  • in voetnoot 250 dient te worden verwezen naar pagina 1621 in plaats van pagina 1620.
Voorts is op de pagina’s 31 en 32 van het vonnis van de rechtbank sprake van een kennelijke verschrijving waar het gaat om de PGP-telefoon die wordt toegeschreven aan [betrokkene] . Op beide pagina’s wordt als IMEI-nummer van de PGP-telefoon die wordt toegeschreven aan [betrokkene] genoemd het nummer [IMEI-nummer] . In beide gevallen dient dit IMEI-nummer verbeterd te worden gelezen als [IMEI-nummer] .

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- de navolgende omstandigheden.
Verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezig hield met het exporteren van harddrugs naar het Verenigd Koninkrijk. De transporteur vormt een cruciale schakel in de keten tussen de leveranciers van harddrugs en de uiteindelijke gebruikers. Druggebruik schaadt de volksgezondheid en wordt zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van criminaliteit en overlast. Dit veroorzaakt veel schade en onrust in de maatschappij.
Verdachte heeft deze ernstige criminaliteit vanaf een afstand gefaciliteerd. Het hof neemt hem dit kwalijk. Ook wordt er rekening mee gehouden dat hij een beperkte rol in de criminele organisatie heeft gespeeld, nu hij zelf niet betrokken is geweest bij de feitelijke uitvoering van de drugstransporten, maar ‘slechts’ heeft gefungeerd als zogeheten katvanger.
Niettemin heeft ook verdachte een wezenlijke bijdrage geleverd aan de organisatie, uitsluitend vanuit persoonlijk financieel gewin. In aanmerking genomen de ernst van het feit kan dan ook niet worden volstaan met een andere strafoplegging dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Echter, gelet op:
  • de hiervoor genoemde beperkte rol van verdachte binnen de criminele organisatie;
  • de in hoger beroep aan de orde gekomen persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn slechte gezondheid;
  • de omstandigheid dat verdachte blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 februari 2019 niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten;
  • de verstreken tijd sinds het tenlastegelegde;
ziet het hof - anders dan de advocaat-generaal - reden om het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf niet langer te laten zijn dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde acht het hof daarnaast oplegging van een forse taakstraf aangewezen. Voorts zal het hof een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen teneinde verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het hof is van oordeel dat tussen het tijdstip waarop door verdachte hoger beroep is ingesteld, te weten 23 december 2016, en het tijdstip van het wijzen van arrest, te weten 24 april 2019, een zodanig tijdsverloop zit, dat sprake is van een schending van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag van de rechten van de mens (EVRM), welke bepaling ertoe strekt de berechting binnen een redelijke termijn te waarborgen. Deze overschrijding is mede veroorzaakt door de bijzondere omstandigheid dat één van de hoofdverdachten in hoger beroep een nieuwe inhoudelijke verklaring heeft afgelegd, waarna de overige verdachten in de gelegenheid zijn gesteld op deze verklaring te reageren. Daar komt bij dat het (slechts) gaat om een geringe overschrijding van de termijn. Gelet hierop zal het hof in het onderhavige geval volstaan met de enkele constatering van de schending van artikel 6, eerste lid, EVRM.
Alles afwegende acht het hof in het onderhavige geval oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 224 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en een taakstraf voor de duur van 180 uur, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 11b van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep -voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen- ten aanzien van de door de rechtbank opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
224 (tweehonderdvierentwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
180 (honderdtachtig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep -voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen- voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. J.P. Bordes, voorzitter,
mr. G. Mintjes en mr. I.P.H.M. Severeijns, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.D. Mavus-ten Elshof, griffier,
en op 24 april 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 24 april 2019.
Tegenwoordig:
mr. J.P. Bordes, voorzitter,
mr. A.C.L. van Holland, advocaat-generaal,
mr. S.H. Diepeveen, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.