Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
hierna: Rabobank,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de appellant tot verwijdering van BKR-registraties die verband hielden met een borgtocht. De appellant, die via een vennootschap betrokken was bij twee broodjeszaken, had een borgtocht afgesloten voor schulden van deze vennootschappen bij de Rabobank. Na opzegging van de financieringsovereenkomsten door de Rabobank, werd de appellant aangesproken voor de schulden en werden er negatieve registraties in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) gemaakt. De rechtbank had eerder het verzoek van de appellant om deze registraties te verwijderen afgewezen.
Het hof oordeelde dat de eerdere BKR-registraties niet achterhaald waren door een schikking die de appellant met de Rabobank had getroffen in een andere procedure. De schikking had geen betrekking op de verwijdering van de registraties en de appellant was niet benadeeld door het ontbreken van een vooraankondiging van de registratie. Het hof benadrukte dat de Rabobank als kredietverstrekker verplicht was om deel te nemen aan het CKI en dat de registraties in overeenstemming waren met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De appellant had geen recht op verwijdering van de registraties, omdat deze correct waren en de Rabobank niet in strijd met de wet had gehandeld.
De slotsom was dat het hof de beschikking van de rechtbank bevestigde en de appellant in de kosten van het hoger beroep veroordeelde. De kosten voor de procedure werden vastgesteld op € 726,- voor griffierecht en € 2.148,- voor het salaris van de advocaat. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard en een afschrift werd toegezonden aan de Autoriteit Persoonsgegevens.