ECLI:NL:GHARL:2019:3622

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 april 2019
Publicatiedatum
24 april 2019
Zaaknummer
21-005444-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belaging van voormalige jeugdliefde met e-mails en brieven, ontslag van rechtsvervolging wegens ontoerekeningsvatbaarheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte, geboren in 1975, werd beschuldigd van belaging van zijn voormalige jeugdliefde door haar gedurende een lange periode te mailen en brieven te sturen. De rechtbank had de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij volledig ontoerekeningsvatbaar werd geacht. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, maar kwam tot de conclusie dat de verdachte niet strafbaar was, gezien zijn psychische toestand. De verdachte had een psychotische stoornis en een waanstoornis, wat zijn gedrag beïnvloedde. Het hof oordeelde dat de belaging voortvloeide uit deze stoornis en dat de verdachte behandeld moest worden. In plaats van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, zoals de rechtbank had opgelegd, besloot het hof tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar op basis van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof benadrukte dat de behandeling van de verdachte essentieel was voor zijn herstel en dat de mogelijkheid bestond om de behandeling te verlengen indien nodig. De beslissing van het hof was gebaseerd op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd, evenals de rapportages van gedragsdeskundigen die de geestestoestand van de verdachte hadden onderzocht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005444-17
Uitspraak d.d.: 25 april 2019
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 22 september 2017 met parketnummer 05-740097-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
thans verblijvende in [detentie] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld, omdat hij het niet eens is met de conclusie dat er bij hem sprake is van een stoornis en dat hij volledig ontoerekeningsvatbaar is. Ook verzet verdachte zich tegen de door de rechtbank aan hem opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 26 maart 2018, 10 december 2018 en van 11 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft ook kennis genomen van wat door verdachte en zijn raadsman, mr. A.H. Staring, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de belaging van [aangeefster] in de periode van maart 2013 tot en met 14 februari 2017 in Arnhem. De rechtbank achtte verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar en heeft hem ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank heeft bepaald dat verdachte ter beschikking wordt gesteld met verpleging van overheidswege.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het hof tot een iets andere bewezenverklaring komt en aan verdachte een andere maatregel zal opleggen dan de rechtbank heeft opgelegd. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van de maand maart 2013 tot en met 14 februari 2017 te Arnhem en/of Amsterdam, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [aangeefster] , in elk geval van een ander, met het oogmerk die [aangeefster] , in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, door die [aangeefster]
  • vele malen brieven (ongeveer 12 in 2013 en/of 21 in 2014 en/of 3 in 2015) en/of
  • e-mail berichten (ongeveer 17 in 2015 en/of 63 in 2016 en/of 12 in 2017), (onder meer) inhoudende de teksten met de strekking dat
  • hij, verdachte, en zij, genoemde [aangeefster] , bij elkaar horen en/of voor elkaar bestemd zijn en/of
  • zij de hele dag in de gaten wordt gehouden en/of
  • hij alles van haar weet en/of
  • hij samen met haar haar kindje gaat opvoeden en/of
  • zij moet weten dat hij haar op gaat zoeken en haar moet zien en alles in staat zal zetten om haar te gaan zien en/of
  • hij haar niet stalkt, maar moet ingrijpen om haar met hem samen te brengen,
in elk geval (telkens) teksten van gelijke aard of strekking, toe te zenden en/of te mailen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in
of omstreeksde periode van de maand maart 2013 tot en met 14 februari 2017 te Arnhem en/of Amsterdam,
althans in Nederland,wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [aangeefster] ,
in elk geval van een ander,met het oogmerk die [aangeefster]
, in elk geval die anderte dwingen iets te
doen, niet te doen,te dulden
en/of vrees aan te jagen, door die [aangeefster]
  • vele malen brieven (ongeveer 12 in 2013 en
  • e-mail berichten (ongeveer 17 in 2015 en
  • hij, verdachte, en zij, genoemde [aangeefster] , bij elkaar horen en
  • zij de hele dag in de gaten wordt gehouden en
  • hij alles van haar weet en
  • hij samen met haar haar kindje gaat opvoeden en
  • zij moet weten dat hij haar op gaat zoeken en haar moet zien en alles in staat zal zetten om haar te gaan zien en
  • hij haar niet stalkt, maar moet ingrijpen om haar met hem samen te brengen,
in elk geval (telkens) teksten van gelijke aard of strekking, toe te zenden en/
of te mailen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op: belaging.

Strafbaarheid van de verdachte

Rapportages gedragsdeskundigen
In het kader van de behandeling van de strafzaak door de rechtbank hebben psychiater prof. dr. R.J. Verkes en psychiater/rapporteur in opleiding drs. P.F. Eland op 8 juni 2017 een rapportage over verdachte uitgebracht. Mevrouw drs. A.M. Hertig, GZ-psycholoog, heeft haar onderzoeksbevindingen gerapporteerd op 14 augustus 2017.
Ter terechtzitting van het hof van 26 maart 2018 heeft het hof het verzoek van de verdediging toegewezen om een psychiater en een psycholoog een nader standaard forensisch gedragskundig onderzoek te laten verrichten naar de geestestoestand van verdachte en daarover te rapporteren. Psychiater dr. H.A. de Haan en GZ-psycholoog mevrouw drs. A.H. Ridder-Bouwman hebben dat beiden gedaan en zij hebben daarover gerapporteerd op 3 september 2018.
Over verdachte zijn in deze strafzaak in totaal vier pro justitia-rapportages door gedragsdeskundigen uitgebracht. De rapporteurs zijn het - nuanceverschillen daargelaten - erover eens dat er bij verdachte sprake is van een psychotische stoornis in de vorm van een waanstoornis en van een stoornis in cannabisgebruik, in remissie vanwege detentie. Deze stoornissen waren volgens de gedragsdeskundigen ook aanwezig op het moment van het tenlastegelegde en beïnvloedden verdachtes gedragskeuzes en gedragingen.
Over de mate van toerekeningsvatbaarheid van verdachte lopen de meningen van de rapporteurs uiteen. Psychiaters Verkes en Eland en GZ-psycholoog Hertig adviseren om verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren. Psychiater De Haan en GZ-psycholoog Ridder-Bouwman daarentegen doen geen definitieve uitspraak over de mate van toerekenbaarheid en leggen het hof twee mogelijkheden voor, te weten in verminderde mate toerekeningsvatbaar of niet toerekeningsvatbaar. De keuze hangt af van het antwoord op de vraag of de motieven en het gedrag van verdachte grotendeels dan wel volledig voortkwamen uit de psychotische stoornis.
Het standpunt van de advocaat-generaal
Volgens de advocaat-generaal moet verdachte verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht, grenzend aan volledig ontoerekeningsvatbaar.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte betwist dat er bij hem sprake is van een stoornis. Voor zover het hof wel een stoornis aanneemt, is verdachte volgens de verdediging “niet volledig ontoerekeningsvatbaar”.
Het oordeel van het hof
Op grond van de rapportages van de gedragsdeskundigen concludeert het hof dat de belaging voortvloeit uit de bij verdachte op dat moment aanwezige waanstoornis. Naast de rapportages van de gedragsdeskundigen heeft het hof acht geslagen op de inhoud van de brieven van verdachte aan aangeefster en de verklaringen die verdachte ter terechtzitting van de rechtbank en het hof heeft afgelegd. Op grond daarvan is het hof van oordeel dat het bewezen verklaarde verdachte niet kan worden toegerekend. Verdachte is ten aanzien van het bewezen verklaarde niet strafbaar en moet daarom worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Motivering oplegging maatregel

De adviezen van de deskundigen
Het advies van de psychiaters Verkes en Eland was (in juni 2017) als volgt:
‘Het recidiverisico op stalking/bedreiging wordt als hoog ingeschat. Het (herhalings)risico op zowel geweld, ernstig lichamelijk letsel en acuut dreigend geweld wordt als laag beoordeeld. (…). Ter vermindering van het recidivegevaar is het van belang dat betrokkene die noch ziektebesef, noch ziekte-inzicht vertoont, langdurig optimale behandeling en begeleiding krijgt ten aanzien van zijn psychotische stoornis en zijn drugsgebruik. (…) De behandeling kan ambulant worden gestart en voortgezet. Wij adviseren een terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen.’
Het advies van psycholoog Hertig luidde (in augustus 2017) als volgt:
‘Over de twee opties TBS met voorwaarden en artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht zijn zowel voor- als nadelen te noemen. (…) Om betrokkene in behandeling te krijgen en een behandelrelatie op te bouwen waarin hij zich laat beïnvloeden, is (…) een klinische integrale start nodig om de kans op succes te vergroten (…). Een nadeel van een behandeling binnen het kader van een TBS met voorwaarden is het risico op het overtreden van de voorwaarden in een ambulant kader (contactverbod). Een TBS met voorwaarden acht onderzoekster daarom minder passend.
Aangezien betrokkene als volledig ontoerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd, wordt geadviseerd om betrokkene op basis van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis. Een nadeel hierbij is dat naar verwachting een jaar te kort is om dit ziektebeeld effectief te behandelen. Een optie is om bij het naderend eind van deze maatregel, op geleide van het toestandsbeeld, de noodzaak van een gedwongen kader in de Wet BOPZ te onderzoeken. De eisen die de wet aan een dergelijke opname stelt, lijken wel voldoende aanwezig. (….) Hoewel er geen direct gevaar voor zichzelf en anderen aanwezig lijkt te zijn, wordt betrokkene ernstig belemmerd in zijn sociaal en dagelijks functioneren waardoor maatschappelijke teloorgang dreigt. Uit de aangifte blijken aanwijzingen dat zijn handelwijze aangeefster erg angstig heeft gemaakt, wat als aanwijzing gezien kan worden voor het in gevaar brengen van haar psychische gezondheid.’
Het advies van de reclassering luidde (in september 2017) als volgt:
‘Gelet op het aanwezig zijn van een psychiatrisch ziektebeeld lijkt behandeling in een psychiatrisch ziekenhuis de aangewezen weg. Vanwege het ontbreken van bereidheid om mee te werken aan een behandeling wordt geadviseerd de heer [verdachte] te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis krachtens artikel 37 Wetboek van Strafrecht. Indien het gedrag van de heer [verdachte] na één jaar behandeling daartoe aanleiding geeft, kan gebruik worden gemaakt van de Wet BOPZ om de noodzakelijke behandeling te continueren.’
Psychiater De Haan adviseerde in september 2018 het volgende:
‘Mocht het Gerechtshof tot de conclusie komen dat het ten laste gelegde betrokkene niet is toe te rekenen dan geeft rapporteur het Gerechtshof in overweging om betrokkene met een artikel 37-procedure gedwongen op te laten nemen in een forensisch psychiatrisch ziekenhuis. (…) Nadeel hiervan is dat deze maatregel maar voor een jaar kan worden opgelegd en dit naar verwachting niet lang genoeg zal zijn om betrokkene met het oog op recidivering veilig in de maatschappij terug te laten keren. Er bestaat natuurlijk de mogelijkheid om vervolgens met een BOPZ-maatregel te gaan werken, maar het is de vraag of de betrokken Geneesheer-directeur en de BOPZ-rechter hier voldoende argumenten voor zien in het kader van doelmatigheid, subsidiariteit en proportionaliteit. Daarnaast is het ook nog eens de vraag of er vanuit de BOPZ voldoende argumenten zullen zijn om betrokkene voldoende lang gedwongen medicamenteus te mogen behandelen (…).
Een andere mogelijkheid is zoals de rechtbank Gelderland heeft gedaan, namelijk het opleggen van een (gemaximeerde) TBS met dwangverpleging. (…) De nadelen die boven beschreven staan bij de gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis (…) spelen bij een TBS met dwangverpleging niet. De proportionaliteit van de maatregel (…) is natuurlijk geheel ter beoordeling van het Gerechtshof.’
Psycholoog Ridder-Bouwman adviseerde in september 2018 het volgende:
‘Een stringent kader met een klinische start van de behandeling is naar de mening van onderzoekster nodig om plannen te laten slagen. Het hoge risico op herhaling staat dit ook toe. Gedacht kan worden aan enerzijds een TBS-maatregel of anderzijds een artikel 37 met plaatsing in een psychiatrische instelling. Een nadeel van een behandeling binnen het kader van een TBS met voorwaarden is het hoge risico op overtreden van de voorwaarden (contactverbod), wat als gevolg kan hebben dat betrokkenes maatregel omgezet zal worden in een onvoorwaardelijke TBS-maatregel (met dwangverpleging). Dit laatste acht onderzoekster niet wenselijk; betrokkene werd immers niet eerder behandeld voor zijn stoornis en het risicoprofiel van betrokkene maakt niet dat hij het beveiligingsniveau van een TBS-kliniek nodig heeft. (….) De andere optie is om (…) betrokkene op basis van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis. De medewerking van betrokkene is dan niet nodig. Echter, behandeling zal naar verwachting langer dan een jaar in beslag nemen. (….) Bij het naderende einde, kan op geleide van het toestandsbeeld, de noodzaak van een gedwongen kader in de Wet BOPZ onderzocht worden (…).’
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd om verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen, die in duur gemaximeerd zal zijn.
Ter onderbouwing van haar eis heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat het om een ernstig feit gaat. Aangeefster heeft flink geleden onder de eindeloze stroom brieven en e-mails die verdachte haar heeft gestuurd. Verdachte lijkt niet in te zien dat het op het moment van de belaging niet goed met hem ging. De advocaat-generaal maakt zich, gelet op het recidiverisico, zorgen over de toekomst. De advocaat-generaal heeft, hoewel verdachte relatief goed gedijt in de setting van de penitentiaire inrichting, niet de indruk dat de stoornis is verdwenen en dat verdachte is veranderd. Gelet op het tijdverloop sinds het plegen van het feit acht de advocaat-generaal een (voorwaardelijke) gevangenisstraf niet meer aan de orde. Bovendien moet behandeling voorop staan. Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor een jaar biedt volgens de advocaat-generaal onvoldoende garanties, omdat de behandeling van verdachte naar verwachting meer dan een jaar zal gaan duren. Vanwege de weigerachtige houding van verdachte ten aanzien van behandeling, die ook is ingegeven door de stoornis, is een terbeschikkingstelling met voorwaarden geen optie. De enige optie die dan overblijft, is de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte en zijn raadsman hebben verzocht om oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf maximaal gelijk aan de duur van het voorarrest van verdachte. Daartoe hebben zij aangevoerd dat het om een oude zaak gaat en dat verdachte, die het tenlastegelegde bekent, niet eerder feiten van dit kaliber heeft gepleegd. Verdachte betwist dat er sprake is van een stoornis. Mocht het hof wel een stoornis aanwezig achten, dan betwist verdachte dat daarvan sprake was tijdens de belaging. Er is volgens de verdediging geen gevaar voor personen of goederen. Verdachte meent dat er ook geen sprake is van gevaar voor anderen, met name niet voor aangeefster. Verdachte heeft tijdens zijn detentie geen enkele poging ondernomen om contact met haar te zoeken. Gelet op de verstreken tijd sinds de belaging is het volgens de raadsman lastig te betogen dat er nog gevaar bestaat. Het beschreven recidiverisico is louter ingegeven door angst in de samenleving. Anders dan de gedragsdeskundigen aangeven, zijn er volgens de verdediging wel degelijk beschermende factoren. Oplegging van een terbeschikkingstelling dan wel plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis zijn daarom niet aan de orde. Daarbij komt dat oplegging van zo’n verstrekkende maatregel als terbeschikkingstelling niet proportioneel zou zijn, gezien de lange duur van het voorarrest.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en daarbij gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft bijna drie jaar lang zijn voormalige jeugdliefde lastiggevallen door haar tegen haar uitdrukkelijke wens in veelvuldig brieven en e-mailberichten te sturen. Verdachte heeft zodoende stelselmatig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Belaging wordt door slachtoffers doorgaans als beangstigend en bedreigend ervaren. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat dat in deze zaak ook het geval is geweest.
Verdachte heeft weliswaar een strafblad, maar hij is niet recentelijk veroordeeld en ook nog nooit voor soortgelijke feiten. Verdachte heeft ook geen veroordelingen voor geweld of bedreiging. Wel heeft hij in 2002 een transactie voor een mishandeling en in 2008 een transactie voor een bedreiging gehad. De kans dat verdachte (zonder behandeling) zich opnieuw schuldig zal maken aan belaging, wordt door alle voornoemde rapporteurs echter ingeschat als hoog.
Ook het hof gaat, gelet op de lange periode waarin de belaging heeft plaatsgevonden en de hierboven besproken rapportages, uit van het gevaar dat verdachte het slachtoffer opnieuw gaat belagen, waardoor gevaar bestaat voor de psychische gezondheid van anderen en dan met name van het slachtoffer. Ofschoon verdachte al jaren lijdt aan een waanstoornis en hij als gevolg van die stoornis het slachtoffer gedurende een aantal jaren heeft belaagd, heeft dit niet geleid tot geweld dan wel bedreigingen met geweld. Ook door de deskundigen is niet vastgesteld dat gevaar bestaat voor het plegen van geweld. Het hof heeft dan ook onvoldoende redenen om er van uit te gaan dat het gevaar voor anderen bestaat uit het plegen van geweld tegen die anderen.
Naast het gevaar voor (de psychische gezondheid van) anderen, ziet het hof gevaar voor de verdachte zelf. Zolang hij blijft lijden aan de waanstoornis dreigt (verdere) maatschappelijke teloorgang door de handelingen die hij pleegt als gevolg van die waanstoornis.
Voor het hof staat (gelet op de verschillende rapportages) vast dat verdachte behandeld dient te worden.
Nu zowel is voldaan aan de criteria voor de oplegging van de maatregel plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis als aan de voorwaarden voor het opleggen van een terbeschikkingstelling is het de vraag welke maatregel het meest passend is.
Een terbeschikkingstelling met voorwaarden is wat het hof betreft niet aan de orde. Het is de verwachting dat verdachte (vanwege zijn stoornis en gebrek aan ziekte-inzicht) zich niet zal houden aan de voorwaarden. Het gaat dus om een keuze tussen plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis en de zwaardere maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
De rechtbank heeft gekozen voor een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, omdat ‘plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis ontoereikend is, in elk geval in tijd gemeten, om de problematiek bij verdachte in risico-relevante termen te behandelen.’ De advocaat-generaal acht de verdachte niet geheel ontoerekeningsvatbaar en komt reeds daarom tot de conclusie dat terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd dient te worden; plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis is dan immers wettelijk niet mogelijk. Daarnaast stelt de advocaat-generaal dat behandeling gedurende een jaar te kort is.
Dat de behandelduur van een jaar te kort is om verdachte voldoende passend te behandelen, acht ook het hof aannemelijk, gelet op de verschillende rapportages. De rechtbank (en ook de advocaat-generaal) is echter niet of onvoldoende ingegaan op de mogelijkheid het verblijf van betrokkene te verlengen op grond van de Wet Bijzondere Opnemingen Psychiatrische Ziekenhuizen (Wet BOPZ). Als het door het hof vastgestelde gevaar na een jaar behandeling niet voldoende is geweken, kan het verblijf op grond van de Wet BOPZ worden verlengd.
Het is het hof verder niet gebleken dat de behandeling in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht minder effectief zou zijn dan een behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling. Voorts is het hof niet gebleken dat vanwege het beveiligingsniveau verpleging in een TBS-kliniek noodzakelijk is.
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat het opleggen van een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege niet noodzakelijk is en dat de behandeling van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis kan en moet plaatsvinden. Zo, nodig, kan aan het einde van het jaar behandeling in het psychiatrisch ziekenhuis worden toegewerkt naar een plaatsing op basis van de Wet BOPZ om dan op die basis de behandeling voort te zetten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 37 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit als hiervoor vermeld.
Verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat hem ter zake van het bewezenverklaarde van alle rechtsvervolging.
Gelast de plaatsing van de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor een termijn van
1 (één) jaar.
Aldus gewezen door
mr. J.D. den Hartog, voorzitter,
mr. R.H. Koning en mr. C.M.E. Lagarde, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.H.A. Bijl, griffier,
en op 25 april 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.