ECLI:NL:GHARL:2019:3600

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 april 2019
Publicatiedatum
23 april 2019
Zaaknummer
200.218.717/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over niet-ontvankelijkheid van een openbaar lichaam in een civiele procedure met betrekking tot een detacheringsovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van Novatec, een openbaar lichaam, in haar vordering tegen Tuincentrum [geïntimeerde] B.V. Novatec had in eerste aanleg een vordering ingesteld tot betaling van een detacheringsvergoeding, maar de rechtbank had deze vordering afgewezen en Novatec veroordeeld in de proceskosten. Het hof oordeelde dat Novatec niet-ontvankelijk was in haar hoger beroep, omdat zij geen bewijs had geleverd dat het bestuur bevoegd was om de procedure te voeren. Ondanks dat het hof Novatec de gelegenheid had geboden om een procesbesluit in het geding te brengen, heeft zij dit nagelaten. Het hof concludeerde dat de erkenning van Novatec dat zij geen partij was bij de detacheringsovereenkomst, een gerechtelijke erkenning was die niet kon worden herroepen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde Novatec in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.218.717/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/151525 / HA ZA 16-278)
arrest van 23 april 2019
in de zaak van
Werkvoorzieningschap Novatec m.h.o.d.n. Novatec-NovaWork,
gevestigd te Tolbert,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Novatec,
advocaat: mr. R.R.F. van der Mark, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen
Tuincentrum [geïntimeerde] B.V.,
gevestigd te [A] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. H.L. Thiescheffer, kantoorhoudend te Leeuwarden.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 17 juli 2018 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Ter uitvoering van het tussenarrest heeft op 8 maart 2019 een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Ter zitting heeft Novatec haar eis in principaal appel verminderd. Vervolgens is Novatec in de gelegenheid gesteld om tegen de rol van 19 maart 2019 bij akte een besluit van (het bestuur van) Novatec tot het voeren van deze procedure in het geding te brengen. Van die gelegenheid heeft Novatec geen gebruik gemaakt. Vervolgens heeft [geïntimeerde] de processtukken overgelegd en is de datum voor arrest bepaald.
1.2.
Novatec vordert in principaal appel - na vermindering van eis - dat het hof het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 5 april 2017 ('het vonnis') zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van € 35.584,86 aan hoofdsom, € 5.000,- aan wettelijke handelsrente tot 14 april 2016 en € 1.525,23 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over
€ 35.584,86 te rekenen vanaf 14 april 2016 tot aan de dag van voldoening. Daarnaast vordert Novatec [geïntimeerde] te veroordelen om datgene dat Novatec ter uitvoering van het vonnis heeft voldaan terug te betalen, en [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep.
1.3.
[geïntimeerde] vordert in incidenteel appel dat het hof het vonnis zal bekrachtigen onder aanvulling van rechtsgronden, Novatec niet ontvankelijk zal verklaren in haar hoger beroep, althans haar vorderingen af zal wijzen, onder veroordeling van Novatec in de proceskosten in beide instanties.

2.De vaststaande feiten

2.1.
De rechtbank heeft in het vonnis onder 2.1 tot en met 2.5 feiten vastgesteld. Zowel in principaal als in incidenteel appel is met grief 1 gegriefd tegen de feiten zoals die door de rechtbank onder 2.3 zijn vastgesteld. Het hof zal in hoger beroep de feiten opnieuw vaststellen, zodat Novatec en [geïntimeerde] in zoverre geen belang meer hebben bij behandeling van die grieven.
2.2.
Novatec was een werkvoorzieningsschap van vijf gemeenten, en bood rechtstreeks of via bedrijven en overheid werkgelegenheid aan circa 600 medewerkers met een indicatie volgens de Wet sociale werkvoorziening. [B] (' [B] ') was directeur van Novatec. Novatec verkeert inmiddels in liquidatie.
2.3.
Novatec was enig aandeelhouder van NovaWork B.V. te Tolbert ('NovaWork'). NovaWork voerde net als Novatec jobcoachingsactiviteiten uit.
2.4.
Tussen september 2012 en februari 2015 heeft [C] (' [C] '), voor zover zijn gezondheid dat toeliet, op basis van een detacheringsovereenkomst werkzaamheden uitgevoerd bij [geïntimeerde] .
2.5.
Door Novatec is een, ongetekend, document met als titel "detacheringsovereenkomst" overgelegd, waarin onder meer staat vermeld:
"Partijen:
1. Novatec en Novawork, in deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door [D] , directeur a.i. Novatec en drs. [B] , direteur Novawork, hierna te noemen: uitlener,
2 Groenrijk [geïntimeerde] , gevestigd te [A] , in deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer [geïntimeerde] , directeur, hierna te noemen: inlener,
tezamen hierna te noemen: partijen"
2.6.
In de jaarrekening van NovaWork over 2015, opgemaakt tegen balansdatum
31 december 2015, staat onder meer vermeld:
"
Gebeurtenissen na balansdatum
Als enig aandeelhouder heeft Novatec op 5 juni 2015 besloten de vennootschap NovaWork B.V. per 1 januari 2016 te ontbinden.
(…)
Overdracht van NovaWork B.V. naar Novatec zal geschieden op basis van een activa en passiva transactie. De activa en passiva zijn gewaardeerd tegen boekwaarde."
2.7.
NovaWork is blijkens het handelsregister per 1 januari 2016 ontbonden.
2.8.
Blijkens een ondertekende verklaring, gedateerd op 8 augustus 2017, heeft
[E] (onder meer) het volgende verklaard:
"Ondergetekende, in zijn hoedanigheid van voorzitter van het Werkvoorzieningschap Novatec, gevestigd te Tolbert, verklaart hierbij het navolgende.
(…)
Als enig aandeelhoudster van de voormalige besloten vennootschap NovaWork B.V., destijds gevestigd te Tolbert, heeft Novatec in 2015 het besluit genomen tot vereffening en ontbinding van deze besloten vennootschap.
(…)
Per datum van de ontbinding van de besloten vennootschap zijn alle door de vennootschap uitgeoefende activiteiten volledig overgegaan naar Novatec, dat ook de arbeidsovereenkomsten met het personeel van de besloten vennootschap heeft overgenomen en voortgezet. Ook alle nog resterende verplichtingen aan en vorderingen op opdrachtgevers zijn overgedragen aan Novatec.
De op 24 december 2015 door mij namens Novatec ondertekende akte omvatte dan ook de overname van de nog openstaande debiteuren van de besloten vennootschap."

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1.
Novatec heeft in eerste aanleg in de kern dezelfde vordering ingesteld als degene die in hoger beroep voorligt, met dien verstande dat destijds een hoofdsom van € 50.260,36 werd gevorderd. Novatec vordert betaling van de volgens haar (mede) tussen Novatec en [geïntimeerde] overeengekomen detacheringsvergoeding voor de werkzaamheden van [C] .
3.2.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van 5 april 2017 de vorderingen van Novatec afgewezen, en haar veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank heeft geoordeeld dat tussen partijen is komen vast te staan dat Novatec inderdaad geen partij was bij de detacheringsovereenkomst, zodat zij ook geen aanspraak kan maken op betaling van een in dat verband overeengekomen detacheringsvergoeding.

4.De beoordeling van de grieven en de vordering

4.1.
Het hof dient in de eerste plaats te oordelen over het in hoger beroep door [geïntimeerde] ingenomen standpunt dat Novatec niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in haar appel, omdat niet zou zijn gebleken dat het bestuur van Novatec bevoegd is om namens Novatec een civiele procedure als de onderhavige te voeren, en het bestuur ook op geen enkele wijze betrokken zou zijn bij deze procedure.
4.2.
Het hof oordeelt als volgt. De rechtsvorm van Novatec is die van een gemeenschappelijke regeling waarbij een openbaar lichaam met rechtspersoonlijkheid is ingesteld, een en ander als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen. Op grond van artikel 33b van deze wet is het dagelijks bestuur van Novatec bevoegd om namens Novatec te besluiten een rechtsgeding als het onderhavige te voeren, tenzij het algemeen bestuur, voor zover het haar aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist.
4.3.
Ter comparitie heeft Novatec, in reactie op het standpunt van [geïntimeerde] , gesteld dat een dergelijk procesbesluit daadwerkelijk is genomen. Vervolgens heeft Novatec echter nagelaten, hoewel daartoe uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld, een afschrift van dit besluit in het geding te brengen, overigens zonder dat verder toe te lichten. Anders dan Novatec heeft betoogd blijkt het bestaan van een dergelijk besluit niet uit de door Novatec overgelegde procesvolmacht ten behoeve van [B] . Uit die procesvolmacht blijkt niet meer dan onder welke condities [B] door (de liquidatiecommissie van) Novatec is gemachtigd om ter zitting namens Novatec een minnelijke regeling te treffen.
4.4.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat Novatec niet-ontvankelijk is in haar appel. Ten overvloede zal het hof hieronder de door Novatec in principaal appel en door [geïntimeerde] in incidenteel appel opgeworpen grieven beoordelen.
4.5.
De
grieven I tot en met III in principaal appelstrekken ertoe te betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat ter comparitie in eerste aanleg tussen partijen is komen vast te staan dat de detacheringsovereenkomst op basis waarvan [C] werkzaamheden heeft verricht uitsluitend is gesloten tussen [geïntimeerde] en NovaWork, en dus niet (ook) tussen [geïntimeerde] en Novatec. Tijdens de comparitie van partijen in eerste aanleg is volgens Novatec verwarring ontstaan, onder invloed waarvan (de raadsman van) Novatec abusievelijk aan [geïntimeerde] heeft toegegeven dat Novatec geen partij is. De rechtbank had gelet op de inhoud van de inleidende dagvaarding en de gang van zaken ter comparitie moeten begrijpen dat dit op een vergissing berustte, en Novatec in ieder geval in de gelegenheid moeten stellen zich op dit punt bij akte nog nader uit te laten. De betreffende uitlating ter comparitie kan volgens Novatec niet worden gezien als een gerechtelijke erkentenis, althans geen erkentenis waarop zij in hoger beroep niet terug zou mogen komen.
4.6.
Het hof oordeelt als volgt. Juist is dat Novatec in haar dagvaarding in eerste aanleg heeft betoogd dat ook zij, naast NovaWork, partij was bij de met [geïntimeerde] gesloten detacheringsovereenkomst. [geïntimeerde] heeft die stelling vervolgens bij conclusie van antwoord betwist, stellende dat uitsluitend NovaWork partij was. Blijkens het proces-verbaal van de daarop volgende comparitie van partijen heeft de raadsman van Novatec aldaar het volgende verklaard:
"Het klopt, zoals namens Tuincentrum [geïntimeerde] in haar conclusie van antwoord is aangegeven, dat de detacheringsovereenkomst is gesloten met NovaWork B.V. en niet met Novatec. Novatec verzoekt de partij-aanduiding in de dagvaarding te rectificeren in die zin dat voor eiseres Novatec gelezen moet worden NovaWork B.V.
in liquidatie. De juridische grondslag hiervoor is dat sprake is van een kennelijke vergissing. Ik verwijs hiervoor naar een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 12 juni 2012 (ECLI:RBLEE:2012:BX1285)."
4.7.
Novatec heeft niet betwist dat het proces-verbaal op zichzelf een juiste weergave is van hetgeen ter zitting in eerste aanleg tussen partijen is verklaard. Gelet op de inhoud van de geciteerde verklaring kan niet anders geoordeeld worden dan dat namens Novatec ter zitting uitdrukkelijk als juist is erkend dat zij geen partij is bij de detacheringsovereenkomst, zoals door [geïntimeerde] gesteld. Daarmee is sprake van een gerechtelijke erkentenis als bedoeld in artikel 154 lid 1 Rv.
4.8.
Een gerechtelijke erkentenis kan slechts worden herroepen indien aannemelijk is dat zij door een dwaling of niet in vrijheid is afgelegd. Onder dwaling moet in dit verband worden begrepen het geval waarin de erkenning is gedaan door een misverstand, of doordat een partij in de war is geraakt. Een bewust afgelegde (onjuiste) erkenning valt er niet onder (HR 1 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:AD5355).
4.9.
Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat de erkenning dat Novatec geen partij was bij de detacheringsovereenkomst het gevolg was van een dwaling, zoals Novatec stelt, maar [geïntimeerde] gemotiveerd heeft betwist. Novatec heeft in dit verband immers niet meer aangevoerd dan dat er sprake zou zijn van een vergissing ten gevolge van verwarring, welke verwarring zou zijn veroorzaakt doordat [geïntimeerde] ter zitting verwees naar een uittreksel uit het handelsregister waaruit bleek dat NovaWork per 30 juni 2016 uit het handelsregister is uitgeschreven (in verband met een in maart 2016 afgeronde liquidatie). Dat feit zou voor Novatec (en haar raadsman) als een verrassing zijn gekomen. Wat daar ook van zij, het hof acht zonder nadere toelichting (die ontbreekt) niet aannemelijk dat een mededeling omtrent de uitschrijving van NovaWork per juni 2016 bij (de raadsman van) Novatec tot een misverstand, of zelfs maar verwarring heeft geleid over de vraag of Novatec al dan geen partij was bij de (in het najaar van 2012) gesloten detacheringsovereenkomst.
4.10.
Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt ook overigens niet van enig misverstand of verwarring. Veeleer duidt het proces-verbaal, hierboven geciteerd, erop dat van de kant van Novatec al aan het begin van de zitting, in reactie op het door [geïntimeerde] bij antwoord gevoerde verweer, welbewust is erkend dat enkel NovaWork partij was bij de detacheringsovereenkomst, om de rechtbank vervolgens te kunnen verzoeken NovaWork in de plaats van Novatec als procespartij te beschouwen. Op een dergelijke, bewust afgelegde erkenning kan in hoger beroep niet worden teruggekomen, ook niet wanneer deze feitelijk onjuist zou zijn.
4.11.
Gelet hierop zal het hof, in navolging van de rechtbank, ervan uitgaan dat Novatec geen partij is bij de detacheringsovereenkomst. Daarmee falen grieven I, II en III in principaal appel.
4.12.
Onder
grief IV in principaal appelheeft Novatec aangevoerd dat de rechtbank ook overigens haar vorderingen ten onrechte heeft afgewezen. In dit verband is relevant dat Novatec zich subsidiair, voor het geval het hof zou oordelen dat Novatec niet als partij bij de detacheringsovereenkomst kan worden beschouwd, op het standpunt heeft gesteld dat NovaWork haar vorderingen tot betaling van de overeengekomen detacheringsvergoeding aan Novatec heeft gecedeerd. Die cessie zou hebben plaatsgevonden in het kader van de ontbinding en vereffening van NovaWork. Ter onderbouwing van deze stelling heeft Novatec verwezen naar de jaarrekening van NovaWork over 2015 (waarin staat vermeld dat NovaWork "op basis van een activa en passiva transactie" aan Novatec zal worden overgedragen) en de verklaring van haar (voormalig) bestuurder [E] (die stelt dat Novatec door ondertekening van een akte op 25 december 2015 alle nog openstaande debiteurenvorderingen van NovaWork heeft overgenomen). [geïntimeerde] heeft gemotiveerd betwist dat enige vordering van NovaWork op [geïntimeerde] rechtsgeldig is gecedeerd aan Novatec.
4.13.
Het hof is van oordeel dat het, gelet op de betwisting van [geïntimeerde] , op de weg van Novatec had gelegen om haar stelling dat (ook) vorderingen van NovaWork op [geïntimeerde] aan haar zijn gecedeerd nader te onderbouwen, bijvoorbeeld door de betreffende akte van cessie in het geding te brengen. Novatec heeft dat nagelaten, en evenmin aangeboden op dit punt (nader) bewijs te leveren. De enkele algemene opmerking in de jaarrekening 2015 en (eveneens algemene) schriftelijke verklaring van oud-bestuurder [E] acht het hof onvoldoende om bewezen te achten dat (ook) vorderingen van NovaWork op [geïntimeerde] daadwerkelijk zijn gecedeerd.
4.14.
Gelet hierop faalt ook grief IV in principaal appel.
4.15.
In
incidenteel appelvordert [geïntimeerde] blijkens haar petitum (primair) dat het vonnis van de rechtbank wordt bekrachtigd, en [geïntimeerde] heeft ook geen grieven ontwikkeld die er toe strekken dat het hof tot een ander dictum dan de rechtbank zou moeten komen. Enkel heeft [geïntimeerde] onder
grief Iaangevoerd dat de rechtbank ten onrechte als vaststaand feit heeft aangenomen dat voor de werkzaamheden van [C] overeengekomen vergoeding € 3.750,- (exclusief) btw per maand zou bedragen. Wat daar ook van zij, gelet op het voorgaande heeft [geïntimeerde] geen belang bij verdere behandeling van deze grief.

5.De slotsom

5.1.
Het hof komt tot de slotsom dat Novatec niet-ontvankelijk is in haar appel. Indien dat al anders zou zijn geweest zou het hof hebben geoordeeld dat haar in het principaal appel aangevoerde grieven falen. Bij de behandeling van de grief in het incidenteel appel heeft [geïntimeerde] geen belang.
5.2.
Als de in het principaal appel in het ongelijk gestelde partij zal Novatec worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. Deze zullen aan de zijde van [geïntimeerde] worden vastgesteld op:
- griffierecht € 1.952,-
- salaris advocaat € 3.918,- (2 punten x tarief IV á € 1.959,- per punt)
Nu Novatec niet-ontvankelijk wordt verklaard, worden de kosten in incidenteel appel gecompenseerd.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart Novatec niet-ontvankelijk in haar appel;
bekrachtigt het vonnis van 5 april 2017;
veroordeelt Novatec in de kosten van het hoger beroep in het principaal appel, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 1.952,- voor verschotten en op € 3.918,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
compenseert de proceskosten in het incidenteel appel in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. C.S. Huizinga, mr. H. de Hek en mr. D.H. de Witte en is door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
23 april 2019.