ECLI:NL:GHARL:2019:3538

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 april 2019
Publicatiedatum
23 april 2019
Zaaknummer
18/00608 en 18/00609
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake Zuiveringsheffing en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de Zuiveringsheffing die aan belanghebbende, [X] V.O.F., was opgelegd voor de jaren 2014 en 2015. De heffingsambtenaar, Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT), had eerder aanslagen opgelegd en verzuimboetes opgelegd wegens het niet doen van aangifte. Belanghebbende had bezwaar aangetekend, maar de heffingsambtenaar verklaarde deze bezwaren ongegrond en verminderde de boetes tot nihil. De rechtbank Overijssel verklaarde de beroepen van belanghebbende niet-ontvankelijk, wat leidde tot het hoger beroep bij het Hof.

Tijdens de zitting op 3 april 2019 werd vastgesteld dat belanghebbende in de bezwaarfase alleen bezwaar had gemaakt tegen de boetes en niet tegen de aanslagen zelf. Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht de beroepen niet-ontvankelijk had verklaard, omdat de heffingsambtenaar geen uitspraken op bezwaar had gedaan over de aanslagen. De heffingsambtenaar gaf aan bereid te zijn om de reis- en verletkosten van belanghebbende te vergoeden, wat leidde tot overeenstemming over een bedrag van € 370. Het Hof oordeelde dat het hoger beroep gegrond was en vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking had op de proceskostenvergoeding.

Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank voor het overige en veroordeelde de heffingsambtenaar tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht van belanghebbende. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers 18/00608 en 18/00609
uitspraakdatum:
24 april 2019
Uitspraak van de vijfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] V.O.F.te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 14 juni 2018, nummers Awb 18/263 en 18/264, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan het
Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT)(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft voor het jaar 2014 aan belanghebbende een aanslag in de Zuiveringsheffing opgelegd. Bij beschikking is tevens een verzuimboete opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard en de verzuimboete verminderd tot nihil.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft voor het jaar 2015 aan belanghebbende een aanslag in de Zuiveringsheffing opgelegd. Bij beschikking is tevens een verzuimboete opgelegd.
1.4.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard en de verzuimboete verminderd tot nihil.
1.5.
Belanghebbende is tegen de in 1.2 en 1.4 genoemde uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
1.6.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2014 en 2015 aanslagen in de Zuiveringsheffing opgelegd (hierna: de aanslagen). Tevens zijn daarbij verzuimboetes opgelegd vanwege het niet doen van aangifte (hierna: de boetes). Belanghebbende heeft bezwaar aangetekend tegen de boetes. In die bezwaarschriften is aangegeven dat de voorlopige aanslagen inmiddels zijn betaald en dat de definitieve aanslagen even hoog zijn.
2.2.
In de uitspraken op bezwaar van respectievelijk 15 december 2017 (2014) en 20 december 2017 (2015) heeft de heffingsambtenaar opgenomen: “Ik verklaar uw bezwaarschrift Zuiveringsheffing Bedrijfsruimte ongegrond (…). De aanslag blijft gehandhaafd.” In bijgevoegde specificaties is te zien dat de boetes zijn verminderd tot nihil.
2.3.
Op 22 januari 2018 heeft belanghebbende tegen beide uitspraken op bezwaar beroep aangetekend. Nadat de heffingsambtenaar de beroepen van de Rechtbank heeft ontvangen, heeft hij op 5 februari 2018 telefonisch contact met belanghebbende gezocht. Naar aanleiding van dat telefoongesprek heeft de heffingsambtenaar op 5 februari 2018 de volgende brief naar belanghebbende verzonden:
“De rechtbank Overijssel heeft ons in kennis gesteld van het door u ingestelde beroep. Het beroep is gericht tegen de aanslagen met aanslagnummer [00000] en [00001] . Het gaat hierbij om de opgelegde boetes voor het niet doen van aangifte. Naar aanleiding van het ingestelde beroepschrift hebben wij vandaag, maandag 5 februari 2018, telefonisch contact gehad. Met deze brief ontvangt u een ambtshalve besluit.
Besluit
U hebt ten onrechte boetes ontvangen voor het niet doen van aangifte. De boetes zijn vernietigd op grond van onderstaande overwegingen.
Overwegingen
In de beslissingen op bezwaar wordt uw bezwaar ongegrond verklaard. Dit is niet juist. De verzoeken tot het doen van aangifte zijn naar een verkeerd adres verzonden. De daaropvolgende boetes zijn daarmee onterecht aan u opgelegd en deze zijn inmiddels vernietigd.
Aanslagen
Tijdens ons telefonisch contact hebt u ook aangegeven het niet eens te zijn met de opgelegde
aanslagen zelf. Er zou namelijk sprake zijn geweest van één perceel met daarop een woning en bedrijfshal, deze zouden gebruik hebben gemaakt van dezelfde riolering. U hebt eerder geen bezwaar gemaakt tegen de opgelegde aanslagen. Ik heb naar aanleiding van het telefonisch contact onderzoek ingesteld naar de juistheid van de opgelegde aanslagen. Omtrent de uitkomst van dit onderzoek ontvangt u later schriftelijk bericht van mij.
Ten aanzien van het beroep
Aangezien de boetes reeds vernietigd waren heeft u, voor zover ik kan nagaan, geen belang om deze procedure te voeren. Ik zou u dan ook in overweging willen geven het beroep bij de rechtbank in te trekken. In dat geval zal het door u betaalde griffierecht door ons worden vergoed.”
2.4.
Belanghebbende heeft in een brief van 22 februari 2018 aan de Rechtbank te kennen gegeven dat zij - naast de boetes - de aanslagen bestrijdt.
2.5.
De heffingsambtenaar heeft in het verweerschrift van 22 maart 2018 aangegeven dat de uitspraken op bezwaar dermate onduidelijk waren dat belanghebbende beroep heeft ingesteld om duidelijkheid te krijgen.
2.6.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende geen procesbelang meer had omdat de boetes inmiddels waren vernietigd en dat de griffierechten door de heffingsambtenaar zouden worden vergoed. Tevens heeft de Rechtbank geoordeeld dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor een proceskostenvergoeding voor de zitting, omdat ruim voor de zitting kenbaar was gemaakt dat de boetes waren vernietigd.

3.Geschil

In geschil is of de Rechtbank de beroepen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Voorts is in geschil of de Rechtbank terecht geen proceskostenvergoeding voor de zitting bij de Rechtbank heeft toegekend. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend, de heffingsambtenaar bevestigend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Door de stukken van het geding en de verklaring namens belanghebbende ter zitting van het Hof is komen vast te staan dat belanghebbende tijdens de bezwaarfase uitsluitend bezwaar heeft gemaakt tegen de boetes. Belanghebbende is in de bezwaarfase niet opgekomen tegen de aanslagen en heeft dat ook niet bedoeld.
4.2.
Op 5 februari 2018, nadat belanghebbende beroepen heeft ingesteld, heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende kenbaar gemaakt dat de boetes zijn vernietigd en dat, als belanghebbende inmiddels griffierecht heeft voldaan, hij het griffierecht zal vergoeden. Daarmee was het geschil omtrent de boetes afgewikkeld.
4.3.
Belanghebbende is tijdens de beroepsprocedures – mondeling tijdens het telefoongesprek van 5 februari 2018 en schriftelijk op 22 februari 2018 – voor het eerst opgekomen tegen de aanslagen. De Rechtbank heeft naar het oordeel van het Hof terecht de grieven tegen de aanslagen niet in behandeling genomen, aangezien ingevolge artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht pas beroep kan worden ingesteld nadat de bezwaarprocedure is doorlopen. Nu de heffingsambtenaar ter zake van de aanslagen geen uitspraken op bezwaar heeft gedaan, kan niet bij de Rechtbank tegen de aanslagen worden opgekomen. De heffingsambtenaar heeft ter zitting van het Hof aangegeven dat de bezwaren tegen de aanslagen ambtshalve door hem in behandeling kunnen worden genomen.
4.4.
Vanwege de onduidelijkheden heeft de heffingsambtenaar ter zitting van het Hof verklaard bereid te zijn de reis- en verletkosten van belanghebbende voor de zittingen van de Rechtbank en het Hof te vergoeden. Partijen hebben overeenstemming bereikt dat dit bedrag op € 370 kan worden vastgesteld. Tevens heeft de heffingsambtenaar ter zitting van het Hof verklaard bereid te zijn, naast het reeds gerestitueerde griffierecht voor de beroepen, ook het griffierecht voor het hoger beroep te vergoeden. Het Hof volgt partijen hierin. Het hoger beroep is daarmee gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet aanleiding voor vergoeding van het griffierecht en een veroordeling in de proceskosten, overeenkomstig het in 4.4 overwogene.

6. Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, doch uitsluitend voor zover deze ziet op het niet toekennen van een proceskostenvergoeding,
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 370,
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 126 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is op
24 april 2019in het openbaar uitgesproken.
De griffier, Het lid van de enkelvoudige belastingkamer,
(J.H. Riethorst) (B.F.A. van Huijgevoort)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24 april 2019.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.