In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 april 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 30 april 2018. De zaak betreft de waardevaststelling van de onroerende zaak gelegen aan [a-straat] 7 te [Z], die door de heffingsambtenaar, het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn, was vastgesteld op € 210.000 per waardepeildatum 1 januari 2016. Belanghebbende was het niet eens met deze waardevaststelling en stelde een lagere waarde van € 200.000 voor. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 3 april 2019 te Arnhem is belanghebbende vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. [A], terwijl de heffingsambtenaar werd bijgestaan door ing. [C] RT RDMW, taxateur. Het Hof heeft de feiten vastgesteld, waaronder de kenmerken van de onroerende zaak, die een hoekwoning betreft met een inhoud van 302 m³ en een perceeloppervlakte van 176 m². Het geschil concentreert zich op de vraag of de vastgestelde waarde van de onroerende zaak te hoog is.
Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde van € 210.000 niet te hoog is. Het Hof heeft daarbij de taxatiematrix van de taxateur in overweging genomen, waarin vergelijkingsobjecten zijn gebruikt. De taxateur had een neerwaartse correctie van € 10.000 toegepast vanwege aanpassingen aan de woning voor rolstoelgebruik. Uiteindelijk heeft het Hof het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er zijn geen vergoedingen voor griffierecht of proceskosten toegewezen.